ECLI:NL:RBDHA:2015:2676

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
AWB 14/28696
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de afwijzing van een asielaanvraag op basis van onzorgvuldige besluitvorming en onvoldoende motivatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2015 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie als verweerder optrad. Eiser, een Ethiopiër, had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, die op 28 november 2014 door verweerder was afgewezen. Eiser stelde dat hij vanwege zijn betrokkenheid bij het Oromo Liberation Front (OLF) werd vervolgd in zijn thuisland, wat leidde tot zijn arrestatie en mishandeling. Tijdens de zitting op 25 februari 2015 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.M.J. van Zantvoort, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. J. Pölz.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag door verweerder onvoldoende zorgvuldig was voorbereid. Verweerder had de IMMO-rapportage, die de psychische en fysieke gevolgen van eisers ervaringen documenteerde, niet voldoende in overweging genomen. De rechtbank vond dat verweerder niet alleen kritische kanttekeningen had moeten maken, maar ook een eigen medisch deskundige had moeten inschakelen om de geloofwaardigheid van het asielrelaas te beoordelen. De rechtbank concludeerde dat het relaas van eiser niet zo ongeloofwaardig was dat het als 'gewoon niet waar' kon worden bestempeld.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten, die op € 980,- werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in asielprocedures en de noodzaak om relevante rapportages en deskundigen in de beoordeling te betrekken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/28696

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2015

inzake
[eiser], geboren op [geboortedag] 1986, van Ethiopische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. M.M.J. van Zantvoort),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Pölz)

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2014 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers asielrelaas komt er in de kern op neer dat zijn broer is gedood in verband met zijn activiteiten voor het Oromo Liberation Front (OLF). Eiser is vervolgens opgepakt, gevangen gezet en ernstig mishandeld, omdat de autoriteiten hem ook verdachten van betrokkenheid bij het OLF. Eiser is uit de gevangenis ontsnapt en is vervolgens uit zijn land van herkomst gevlucht.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen, omdat hij eisers relaas ongeloofwaardig acht. Verweerder werpt eiser in dit kader het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 tegen, onder andere omdat hij zijn reisroute niet met documenten heeft gestaafd. Verweerder vindt het relaas vervolgens niet positief overtuigen vanwege een aantal geconstateerde vaagheden en summierheden met betrekking tot belangrijke onderdelen van het relaas. Zo weet eiser bijzonder weinig te melden over de
Oromo-beweging, is hij vaag over de omstandigheden waaronder zijn broer zou zijn overleden en kan hij niet uitleggen waarom de autoriteiten juist hem hebben gearresteerd, ruim zeven maanden na de gestelde dood van zijn broer. Voorts acht verweerder het verhaal rond de ontsnapping uit de gevangenis bevreemdingwekkend.
3. Eiser voert in beroep aan dat, gelet op artikel 83 van de Vw 2000, rekening moet worden gehouden met WBV 2014/36, waarin bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas het leerstuk van de positieve overtuigingskracht wordt verlaten en de zogenaamde ‘integrale geloofwaardigheidsbeoordeling’ wordt ingevoerd. Toepassing van de nieuwe beoordelingswijze zou tot een ander oordeel over de geloofwaardigheid van eisers
relaas kunnen / moeten leiden.
4. De rechtbank is van oordeel dat WBV 2014/36 geen wijziging van beleid als bedoeld in artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 inhoudt. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 januari 2015, met zaaknummer AWB 14 / 28833, rechtsoverweging 14 en 15.
5. Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 tegenwerpt. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij in het bezit is geweest van verschillende treinkaartjes waarmee hij een deel van zijn reis had kunnen onderbouwen. Hij heeft deze treinkaartjes echter weggegooid. Het voorgaande is reeds voldoende om de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 te kunnen dragen.
6. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn asielrelaas een rapportage van 27 oktober 2014 van het Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (IMMO) overgelegd. In deze rapportage wordt geconcludeerd dat de combinatie van een aantal bij eiser geconstateerde littekens ‘typerend’ is met het relaas dat eiser over het ontstaan van deze littekens vertelt. De bij eiser vastgestelde psychische klachten worden beoordeeld als ‘zeer consistent’ met het relaas. Verder wordt geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn dat er ten tijde van de asielprocedure psychische problematiek speelde die waarschijnlijk interfereerde met het doen van een compleet, coherent en consistent asielrelaas.
7. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit en in zijn verweerschrift op het standpunt dat de IMMO-rapportage onvoldoende inzichtelijk en concludent is en daarom niet leidt tot een ander oordeel met betrekking tot de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Kijkend naar de inhoud van het IMMO-rapport stelt verweerder vast dat de conclusies over het ontstaan van de littekens en de psychische klachten ruimte laten voor andere oorzaken dan de door eiser genoemde. Ook daarom heeft het IMMO-rapport maar een beperkte bewijswaarde en kan het, in het licht van de vage, summiere en bevreemdingwekkende verklaringen van eiser, niet tot het oordeel leiden dat het relaas alsnog geloofwaardig moet worden geacht.
Ook de conclusie dat de psychische problematiek van eiser waarschijnlijk van negatieve invloed is geweest op zijn vermogen om een compleet, coherent en consistent asielrelaas te presenteren, wordt door verweerder niet gevolgd. Rondom en tijdens de gehoren is op geen enkel moment gebleken van enige beperking op dit punt.
8. De rechtbank deelt niet het standpunt van verweerder dat het IMMO-rapport niet inzichtelijk en concludent is. Het betreft een uitgebreide rapportage, gebaseerd op persoonlijke gesprekken met, en lichamelijk en psychisch onderzoek van eiser. De getrokken conclusies over de oorzaak van de littekens en psychische klachten zijn voldoende gemotiveerd. Het IMMO is bovendien in zijn reactie op het bestreden besluit en het verweerschrift gemotiveerd ingegaan op de door verweerder gemaakte kritische kanttekeningen en opgeworpen vragen.
9. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn stelling dat het relaas van eiser op een aantal belangrijke punten vaag en summier is. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet gezegd worden dat het gehele relaas dermate onwaarschijnlijk is dat het ‘gewoon niet waar kan zijn’. Deze conclusie trekt verweerder ook niet in het bestreden besluit. Ook maakt verweerder in het bestreden besluit geen opmerkingen over het onderdeel van eisers relaas waarin hij beschrijft hoe hij aan de littekens is gekomen, terwijl dit juist het aspect is dat in grote mate wordt ondersteund door het IMMO-rapport.
Verweerders stelling dat het IMMO-rapport andere oorzaken van de geconstateerde littekens en psychische klachten geenszins uitsluit – dit is inherent aan de aard van een dergelijk onderzoek – wordt door eiser niet betwist en ook de rechtbank kan deze stelling volgen. Deze omstandigheid doet echter niet af aan het feit dat de conclusies in het rapport het asielrelaas van eiser op een wezenlijk punt ondersteunen. De combinatie van een aantal geconstateerde littekens is immers typerend voor het door eiser vertelde verhaal, aldus de rapporteur. Verweerder wijst in dit verband op het feit dat eiser heeft verklaard dat hij na zijn vlucht uit Ethiopië ook nog in Libië in detentie heeft gezeten en daar ook is mishandeld en dat het IMMO-rapport niets zegt over de plaats / het land waar en de omstandigheden waaronder de littekens zijn toegebracht. Dit argument van verweerder overtuigt de rechtbank niet, omdat eiser de opgelopen littekens in zijn relaas duidelijk koppelt aan zijn verblijf in de gevangenis in Ethiopië en niet aan een latere detentie op een andere plaats.
10. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het asielrelaas van eiser, mede gelet op de door het IMMO getrokken conclusies, ongeloofwaardig is. Verweerder kon in dit verband niet volstaan met het maken van (uitgebreide) kritische kanttekeningen bij het IMMO-rapport en de vaststelling dat het rapport ruimte laat voor andere dan de door eiser genoemde oorzaken. Alvorens tot een definitief oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas te komen, had verweerder eerst een eigen medisch deskundige moeten inschakelen. Aan deze deskundige hadden dezelfde vragen kunnen worden voorgelegd die ook het IMMO heeft beantwoord, aangevuld met eventuele andere bij verweerder levende vragen.
11. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal verweerder opdragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
12. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten, begroot op € 980,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 490,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de aanvraag van eiser te beslissen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J.W. Hermans, rechter, in aanwezigheid van
mr. V.A.J.M.E.P. D’Elfant - Van de Woestijne, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.