ECLI:NL:RBDHA:2015:2665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5414
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser, wonende te [woonplaats], had bezwaar aangetekend tegen de voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012, die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 34.675. De inspecteur had de voorlopige aanslag conform de ingediende aangifte opgelegd en later ook een definitieve aanslag vastgesteld.

Eiser heeft op 11 april 2014 bezwaar aangetekend tegen de voorlopige aanslag, maar de inspecteur verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorlopige aanslag niet voor bezwaar vatbaar is en dat het bezwaar tegen de definitieve aanslag te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een uitzondering op de niet-ontvankelijkverklaring rechtvaardigden.

De rechtbank heeft ook de inhoud van de aanslag beoordeeld en vastgesteld dat deze was opgelegd conform de door eiser ingediende aangifte en de beschikbare inkomensgegevens. Eiser had geen gronden aangevoerd die de rechtbank deden twijfelen aan de juistheid van de aanslag. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/5414

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

10 maart 2015 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [vestigingsplaats], verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 19 mei 2014 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2012 opgelegde (voorlopige) aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.675 en de uitspraak van verweerder van 9 oktober 2014 met betrekking tot het als zodanig opgevatte verzoek om ambtshalve vermindering.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2015.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 31 augustus 2013 zijn aangifte IB/PVV 2012 ingediend naar een belastbaar inkomen van € 34.675. Zijn inkomen bestaat uit een pensioenuitkering van ABP van € 20.518, een AOW-uitkering van € 14.045 en een pensioen/lijfrente-uitkering van Nationale Nederlanden van € 112.
2. Met dagtekening 4 oktober 2013 heeft verweerder de voorlopige aanslag IB/PVV conform de aangifte opgelegd. Op basis van deze aanslag was eiser een bedrag van € 1.213 aan belasting verschuldigd. Op diezelfde aanslag heeft verweerder bij beschikking tevens € 13 belastingrente aan eiser in rekening gebracht.
3. Met dagtekening 13 december 2013 heeft verweerder de definitieve aanslag IB/PVV 2012 opgelegd conform de aangifte.
4. Op 11 april 2014 heeft eiser bezwaar aangetekend tegen de voorlopige aanslag.
5. Bij uitspraak op bezwaar van 19 mei 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft het bezwaar behandeld als verzoek om ambtshalve vermindering en heeft dit verzoek afgewezen.
6. Eiser heeft op 29 juni 2014 beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiser tegen de hiervoor genoemde afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering op 12 juni 2014 bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 9 oktober 2014 heeft verweerder dit bezwaar afgewezen. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om de aan hem gerichte brief van eiser van 23 oktober 2014 aan te merken als beroepschrift en deze te voegen met de onderhavige zaak.
7. In geschil is of verweerder het bezwaar van eiser tegen de (voorlopige) aanslag IB/PVV 2012 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en of de (voorlopige) aanslag IB/PVV 2012 op een juist bedrag is vastgesteld.
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat de aanslag niet in overeenstemming is met de ingediende aangifte IB/PVV 2012.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat de aanslag correct en conform de ingediende aangifte is vastgesteld. Het te betalen bedrag vloeit voort uit de progressie in de tarieven.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar van 11 april 2014 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Ingevolge artikel 9.5, derde lid, van de Wet IB is een voorlopige aanslag immers niet voor bezwaar vatbaar. Voor zover het bezwaar geacht moet worden te zijn gericht tegen de definitieve aanslag IB/PVV is het te laat ingediend, aangezien de in artikel 6:7 Awb opgenomen bezwaartermijn van 6 weken was verstreken. Feiten en omstandigheden op grond waarvan niet‑ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege had moeten blijven, zijn gesteld noch gebleken.
11. De rechtbank merkt eisers brief van 23 oktober 2014 aan als beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 9 oktober 2014 en voegt dit met het beroep van 29 juni 2014.
12. De rechtbank stelt vast dat de aanslag is opgelegd conform de door eiser ingediende aangifte en de in het dossier aanwezige inkomensgegevens. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de aanslag onjuist is. Verweerder heeft derhalve terecht het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen.
13. Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. M.G.J. Konings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.