In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, drie burgers van Armenië, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eisers hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning regulier onder de kinderpardonregeling, maar deze aanvragen zijn door de staatssecretaris afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden van de kinderpardonregeling, waardoor zij niet in aanmerking komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen van eisers zijn afgewezen omdat zij niet beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en dat er geen reden is om hen om medische redenen of op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vrij te stellen van dit vereiste. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder de medische situatie van eiseres en de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden van de kinderpardonregeling en dat het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.