ECLI:NL:RBDHA:2015:2530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 17668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag erkenning als referent voor kennismigranten op basis van fiscale vergrijpboetes

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de naamloze vennootschap AFC Ajax N.V. en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres, AFC Ajax N.V., had een aanvraag ingediend voor erkenning als referent in de categorie 'arbeid', maar deze aanvraag werd afgewezen door verweerder op basis van het beleid dat is vastgesteld in de Vreemdelingenwet 2000. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiseres in de jaren 2009 tot en met 2012 meerdere fiscale vergrijpboetes had ontvangen, waardoor zij als onvoldoende betrouwbaar werd beschouwd. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag getoetst en geconcludeerd dat verweerder niet voldoende had aangetoond dat de betrouwbaarheid van eiseres onvoldoende vaststond. De rechtbank oordeelde dat bij de beoordeling van de betrouwbaarheid alle relevante omstandigheden in acht genomen moesten worden, en dat de enkele aanwezigheid van vergrijpboetes niet automatisch leidde tot de conclusie dat eiseres niet betrouwbaar was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en droeg hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de overwegingen van de rechtbank. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/17668
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 maart 2015 in de zaak tussen
de naamloze vennootschap AFC Ajax N.V., statutair gevestigd te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde mr. J.A. Kroes),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde mr. T.J.W. Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2014 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 12 december 2013 tot erkenning als referent in de categorie ‘arbeid’ afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 1 juli 2014 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 28 juli 2014 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2015. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ook was ter zitting aanwezig mr. B. Stork, bedrijfsjurist van eiseres. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
De aanvraag van eiseres betreft de erkenning als referent voor kennismigranten. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat aan eiseres in de jaren 2009 tot en met 2012 door de Belastingdienst vergrijpboetes zijn opgelegd op grond van artikel 67d, 67e dan wel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Op grond van paragraaf B1/2.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 is de aanvraag daarom afgewezen. Verweerder heeft geen aanleiding gezien af te wijken van dit beleid.
1.2
Eiseres betwist allereerst dat haar betrouwbaarheid onvoldoende vast staat. Zij stelt zich op het standpunt dat verweerder het besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd en dat verweerder ten onrechte geen op het individuele geval toegespitste beoordeling heeft gemaakt.
2.1
Op grond van artikel 2c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 is verweerder bevoegd de aanvraag tot erkenning als referent in te willigen, af te wijzen, dan wel niet in behandeling te nemen.
2.2
Op grond van artikel 2e, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan verweerder de aanvraag tot erkenning als referent of tot wijziging van de erkenning als referent afwijzen, indien de betrouwbaarheid van de aanvrager of van de direct of indirect bij die onderneming, rechtspersoon of organisatie betrokken natuurlijke of rechtspersonen of ondernemingen onvoldoende vast staat.
2.3
Op grond van artikel 1.19, eerste lid, aanhef en onder d, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 worden, voor zover hier van belang, bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de aanvrager in ieder geval betrokken opgelegde boetes terzake van een op grond van de artikelen 67d, 67e en 67f van de AWR beboetbaar feit.
2.4
Volgens paragraaf B1/2.1 van de Vc 2000, voor zover hier van belang, wijst de IND op grond van artikel 2e van de Vw junctis de artikelen 1.18, 1.19, 1.22 van het Vb 2000 de aanvraag tot erkenning als referent af als de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning fiscale vergrijpboetes op grond van de artikelen 67d, 67e en 67f van de AWR zijn opgelegd.
3. Uit de bewoordingen van artikel 2e, eerste lid, van de Vw 2000 leidt de rechtbank het volgende af. Nu de aanhef een kan-bepaling bevat, betekent dit dat verweerder beleidsvrijheid heeft met betrekking tot het al dan niet afwijzen van de aanvraag indien sprake is van een van de situaties zoals opgesomd in de onderdelen a tot en met e van dat artikel. Deze beleidsvrijheid heeft verweerder ingevuld met paragraaf B1/2.1 van de Vc 2000. Ten aanzien van de vraag of van een van die situaties sprake is, in dit geval zoals weergegeven in het eerste lid onder c, dat de betrouwbaarheid van de aanvrager onvoldoende vast staat, heeft verweerder echter geen beoordelingsruimte. Dit betekent dat de rechtbank het oordeel van verweerder over de betrouwbaarheid van eiseres vol zal toetsen, met inachtneming van de omstandigheden zoals genoemd in artikel 1.19 van het Vb 2000, waaronder opgelegde vergrijpboetes. Pas indien de rechtbank tot de conclusie komt dat de betrouwbaarheid van eiseres onvoldoende vaststaat, kan de rechtbank toekomen aan de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van paragraaf B1/2.1 van de Vc 2000 in redelijkheid de aanvraag van eiseres heeft kunnen afwijzen.
4.1
De rechtbank overweegt allereerst dat van een werkgever die als referent wil worden erkend een hoge mate van betrouwbaarheid mag worden verwacht. Blijkens de memorie van toelichting (Tweede Kamer 2008-2009, 32052, nr. 3, p. 23) is betrouwbaarheid van de potentiële referent essentieel voor de erkenning. Verweerder moet immers kunnen vertrouwen op de juistheid en volledigheid van de eigen verklaring, die de erkende referent in het kader van de versnelde procedure overlegt en waarop beslissingen over de toelating en het verblijf van vreemdelingen in Nederland worden gebaseerd. Naar het oordeel van de rechtbank omvat genoemde ‘eigen verklaring’ het gehele aanvraagformulier voor een verblijfsvergunning voor een kennismigrant en niet, zoals eiseres stelt, alleen onderdeel 5 daarvan. Nu een erkend referent geen van de onderdelen van het aanvraagformulier hoeft te onderbouwen met stukken, heeft verweerder geen mogelijkheid meer de door de erkend referent op het formulier ingevulde gegevens te verifiëren.
4.2
Daar staat tegenover dat, gelet op artikel 3.30a, eerste lid, van het Vb 2000, de erkenning als referent de enige mogelijkheid is voor werkgevers om verblijfsvergunningen voor kennismigranten aan te vragen. Dit betekent dat een werkgever die om welke reden dan ook niet voldoende betrouwbaar wordt geacht om te worden erkend als referent, in het geheel geen mogelijkheid meer heeft om kennismigranten aan te trekken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom bij de beoordeling van de betrouwbaarheid een grote mate van zorgvuldigheid vereist en moet niet te lichtvaardig de conclusie worden getrokken dat een aanvrager onvoldoende betrouwbaar is.
4.3
Weliswaar worden op grond van artikel 1.19 van het Vb 2000 fiscale vergrijpboetes zoals die aan eiseres zijn opgelegd, betrokken bij de beoordeling van de betrouwbaarheid, maar dat betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat daaruit per definitie volgt dat de betrouwbaarheid van eiseres reeds om die reden onvoldoende vaststaat. Naar het oordeel van de rechtbank moeten bij die beoordeling alle relevante omstandigheden worden betrokken, zoals die blijken uit het dossier. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.4
De rechtbank betrekt bij haar beoordeling allereerst de volgende omstandigheden die in het nadeel van eiseres pleiten. Niet alleen in de jaren 2009 tot en met 2012, maar ook in de jaren 2006 tot en met 2008 zijn aan eiseres over elk jaar eerderbedoelde boetes opgelegd. Uit de omstandigheid dat vergrijpboetes, en geen verzuimboetes, zijn opgelegd, volgt reeds dat daarbij sprake was van opzet dan wel grove schuld. Tevens ging het bij eiseres telkens om boetes in het kader van de loonbelasting, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank relevant is omdat juist de hoogte van het loon op grond van artikel 3.30a van het Vb 2000 het criterium is aan de hand waarvan een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor een kennismigrant wordt beoordeeld. Dat de boetes, naar gesteld, zijn opgelegd voor onjuistheden in de verloning van profvoetballers en niet van bij eiseres werkzame kennismigranten, doet hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet af, omdat van een werkgever die een aanvraag tot erkend referent indient, verwacht mag worden dat hij zijn gehele loonadministratie op orde heeft.
4.5
Daar staan de volgende omstandigheden tegenover die in het voordeel van eiseres pleiten. De fouten in de loonadministratie van eiseres zijn ontdekt bij gelegenheid van één intern boekenonderzoek. Eiseres heeft deze fouten zelf bij de Belastingdienst gemeld. Verder heeft na het jaar 2012 geen recidive meer plaatsgevonden. Ook acht de rechtbank van belang dat de Belastingdienst de boetes met 25 % heeft gematigd en bij brief van 21 maart 2014 heeft verklaard eiseres zeker niet te willen kwalificeren als niet betrouwbaar.
4.6
De rechtbank is van oordeel dat op grond van alle in het dossier aanwezige informatie zoals die hiervoor is weergegeven, niet kan worden gezegd dat de betrouwbaarheid van eiseres onvoldoende vast staat. Dit betekent dat verweerder niet bevoegd was de aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar paragraaf B1/2.1 van de Vc 2000.
5.1
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
5.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat uit het dossier niet blijkt of de andere afwijzingsgronden, zoals opgesomd in artikel 2e van de Vw 2000, op eiseres van toepassing zijn. Bovendien dient verweerder, indien hij van mening is dat ondanks het voorgaande oordeel van de rechtbank, de betrouwbaarheid van eiseres nog steeds onvoldoende vast staat, hiernaar nader onderzoek te verrichten en dit standpunt nader te motiveren. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding de overige beroepsgronden te bespreken.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,--, en een wegingsfactor 1).
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,-- (zegge: honderdvijfenzestig euro) aan eiseres te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-- (zegge: negenhonderdtachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, voorzitter, en mrs. A.H. van Zutphen en H.T. Masmeyer, rechters, in aanwezigheid van mr. W.M. Goncalves Sobral, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: WGS
Coll.: NV
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.