Overwegingen
1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag] 1964 en de Soedanese nationaliteit te bezitten. Op 16 december 2010 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 15 juli 2011 deze aanvraag afgewezen. Dit besluit is in rechte vast komen te staan door de onherroepelijke uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 2 mei 2012 (AWB 11/26012), waarbij het beroep ongegrond is verklaard. Geoordeeld is dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers identiteit en nationaliteit niet geloofwaardig zijn, om welke reden verweerder redelijkerwijs ook geen geloof heeft hoeven hechten aan zijn asielrelaas.
2. Op 24 oktober 2012 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend, waarbij hij gesteld heeft dat hij Nubiër is en afkomstig uit Zuid Soedan. Bij besluit van 28 oktober 2012 heeft verweerder deze aanvraag onder verwijzing naar het eerdere besluit van 15 juli 2011 afgewezen. De voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft bij uitspraak van 30 november 2012 het beroep tegen het afwijzende besluit ongegrond verklaard (AWB 12/34000). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft het daartegen ingestelde hoger beroep op 4 januari 2013 ongegrond verklaard (kenmerk: 201211440/1/V2).
3. Op 12 mei 2014 heeft eiser de onderhavige asielaanvraag ingediend, waarbij hij wederom gesteld heeft Nubiër te zijn afkomstig uit Zuid Soedan. Verder heeft hij aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij, nadat hij in 2013 uit Nederland vertrokken is, in Frankrijk op straat heeft rondgezworven, aldaar bekeerd is tot het christendom en gedoopt is. Eiser heeft ook diabetes en krijgt hiervoor medicatie.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Het bestreden besluit strekt tot afwijzing van eisers asielaanvraag en is daarom in zoverre van gelijke strekking als de eerdere afwijzende besluiten van verweerder van 15 juli 2011 en 28 oktober 2012.
5. Uit het ne-bis-in-idembeginsel vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit materieel een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door betrokkene aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45) voordoen.
6. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (hierna: nova) moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser wederom zijn gestelde afkomst op geen enkele wijze heeft onderbouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de enkele niet nader onderbouwde verklaring van eiser dat hij een Nubiër is afkomstig uit Soedan, geen novum is als hiervoor bedoeld.
8. Nu eiser zijn gestelde identiteit en nationaliteit nog immer niet aannemelijk heeft gemaakt, kan zijn gestelde bekering evenmin als een rechtens relevant novum worden aangemerkt. Niet bekend is immers aan welk land van herkomst deze gestelde bekering getoetst moet worden.
9. Nu voor het overige niet is gebleken van nova, zich geen voor eiser relevante wijziging van het recht voordoet en voorts niet is aangevoerd dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden, als bedoeld in de eerdergenoemde zaak Bahaddar, is voor rechterlijke toetsing van het bestreden besluit in zoverre geen plaats.
10. Ten aanzien van het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het onthouden van een vertrektermijn in het terugkeerbesluit, overweegt de rechtbank als volgt.
11. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte hem een termijn voor vrijwillig vertrek heeft onthouden. Vanwege zijn noodzakelijke medische zorg in verband met zijn diabetes is er geen risico dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken.
12. Verweerder heeft in het bestreden besluit, en het daarin herhaald en ingelaste voornemen, voor zover dat betrekking heeft op het terugkeerbesluit, met toepassing van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten, omdat een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft aan zijn standpunt ten grondslag gelegd dat eiser eerder een besluit heeft ontvangen waaruit de plicht blijkt Nederland te verlaten en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven, dat eiser meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid, dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Een en ander klemt des te meer nu eiser op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij de opgegeven persoon is en afkomstig is uit Soedan. De opmerking van eiser dat hij zich beschikbaar dient te houden voor medische zorg snijdt volgens verweerder geen hout nu eiser na de afwijzing van zijn tweede asielaanvraag uit Nederland is vertrokken en geprobeerd heeft in het Verenigd Koninkrijk asiel aan te vragen.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit afdoende gemotiveerd dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, zodat verweerder aan eiser een termijn voor vrijwillig vertrek heeft kunnen onthouden.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.