ECLI:NL:RBDHA:2015:2417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2015
Publicatiedatum
9 maart 2015
Zaaknummer
AWB 14 _ 20628
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en wijziging van geloofwaardigheidsbeoordeling in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2015, met zaaknummer AWB 14/20628, werd de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Eiser, van Afghaanse nationaliteit, had zijn aanvraag ingediend op 19 februari 2014, maar het bestreden besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 13 augustus 2014 wees deze af. Eiser stelde dat de rechtbank rekening moest houden met een wijziging in het beleid omtrent de beoordeling van de geloofwaardigheid van asielverhalen, zoals vastgelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV) 2014/36 en de werkinstructie 2014/10. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad sprake was van een beleidswijziging, maar dat deze niet relevant was voor de beoordeling van eisers aanvraag, omdat deze wijziging pas inging na het bestreden besluit. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de vrijheid heeft om de asielprocedure in te richten binnen de grenzen van internationale en Europeesrechtelijke normen. Eiser had geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas, wat zijn geloofwaardigheid ondermijnde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat van eisers asielrelaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/20628

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 maart 2015 in de zaak tussen

[eiser], geboren op [1988], van Afghaanse nationaliteit, eiser,

(gemachtigde: mr. A.M. van Eik),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. V.A.M.W. ’t Hoen).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 19 februari 2014 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 13 januari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was als tolk in de Engelse taal aanwezig M. van der Kleij. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. L. Verheijen.
Bij beslissing van 29 januari 2015 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heropend en met toepassing van artikel 8:10, tweede lid, van de Awb verwezen naar een meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 3 februari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was als tolk in de Engelse taal aanwezig L. Pomper. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser heeft, samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser is afkomstig uit [woonplaats] (Afghanistan) en is aanhanger van de principes van Zoroaster. Hij heeft jarenlang in Engeland verbleven en hangt een Westerse levensstijl aan. Op 14 januari 2013 is eiser vanuit Engeland uitgezet naar Afghanistan. Hij heeft daar vervolgens gewerkt als rapper en souteneur. Eiser is verschillende keren als rapper op televisie geweest en er staan videoclips van hem op het internet. Tijdens zijn werkzaamheden als souteneur heeft eiser in een huis de zoon van [A], oud vicepresident van Afghanistan, ontmoet. Deze man herkende eiser als de maker van een videoclip, waarin hij de namen van [X] en [A] heeft genoemd. Omdat eiser herkend werd als rapper en omdat hij als souteneur aanwezig was in het huis, werd hij geslagen en bedreigd met een pistool. Het pistool is afgegaan, waardoor een meisje gewond is geraakt dan wel is overleden. Eiser is vervolgens gevlucht. Hij vreest vanwege deze gebeurtenis, zijn Westerse levensstijl, zijn werk als rapper en souteneur, zijn afkomst en religie om bij terugkeer naar Afghanistan gedood te worden.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
3. Eiser heeft aangevoerd dat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep op grond van artikel 83, eerste lid aanhef en onder b, van de Vw rekening moet houden met een wijziging van het beleid die zich heeft voorgedaan nadat het bestreden besluit is genomen. Verweerder heeft de manier waarop de geloofwaardigheid van een asielrelaas wordt beoordeeld gewijzigd bij het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV) 2014/36 van 12 december 2014 en de openbare werkinstructie 2014/10 van 1 januari 2015. Op grond van het WBV 2014/36 en de werkinstructie 2014/10 wordt bij het ontbreken van documenten niet langer meer het leerstuk van de positieve overtuigingskracht toegepast, dat wil zeggen dat op eiser niet langer een verzwaarde bewijslast ligt bij het ontbreken van documenten over bijvoorbeeld zijn reisroute. Volgens eiser verschilt het beoordelingskader dat verweerder nu hanteert wezenlijk van het beoordelingskader dat in zijn zaak is toegepast. De wijziging van het beleid is in zijn geval ook relevant, omdat verweerder in het bestreden besluit aan eiser artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw heeft tegengeworpen. Eiser wordt verweten dat hij het valse paspoort, vlieg- en treinticket en de boarding pass niet bij zijn asielaanvraag heeft overgelegd en daarmee moet volgens verweerder van zijn relaas een positieve overtuigingskracht uitgaan. Als verweerder de aanvraag van eiser zou beoordelen aan de hand van de nieuwe integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, zou aan het ontbreken van deze documenten veel minder gewicht toekomen, omdat de documenten niet relevant zijn voor de kern van het asielrelaas.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het WBV 2014/36 en de werkinstructie 2014/10 niet kunnen worden aangemerkt als wijzigingen van beleid als bedoeld in artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Er is slechts sprake van een wijziging van de uitvoeringspraktijk. Verweerder heeft er, vooruitlopend op de implementatie van richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn) die op 20 juli 2015 moet zijn afgerond, voor gekozen om per 1 januari 2015 de wijze van motiveren van de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas aan te passen. De Procedurerichtlijn schrijft een volledig en ex nunc onderzoek door de rechtbank in eerste aanleg voor. Verweerder beoogt met de nieuwe integrale geloofwaardigheidsbeoordeling de manier van toetsen van de geloofwaardigheid voor de rechtbank zo inzichtelijk mogelijk te maken. Door de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling toe te passen, wordt de kenbaarheid van de afwegingen verbeterd. Bij brief van 25 november 2014 heeft verweerder dit ook zo aan de rechtbanken gepresenteerd. Het WBV 2014/36 en de werkinstructie 2014/10 bevatten geen wijziging van het beleid of van recht, aldus verweerder. De toelatingsgronden voor een asielvergunning en de omstandigheden die een rol spelen bij de beoordeling van het asielrelaas zijn ook niet gewijzigd. Slechts de wijze waarop het geloofwaardigheidsoordeel wordt gemotiveerd en toegelicht, is veranderd. Subsidiair heeft verweerder gesteld dat van een relevante wijziging van het beleid geen sprake is. In asielzaken waarin artikel 31, tweede lid, van de Vw is tegengeworpen en waarin tot ongeloofwaardigheid van het asielrelaas is geconcludeerd, zal onder het WBV 2014/36 en de werkinstructie 2014/10 ook tot ongeloofwaardigheid worden gekomen, zij het dat de motivering wellicht meer kenbaar en inzichtelijker zal zijn. Het kan in het algemeen niet tot een ander oordeel leiden volgens verweerder. Tot slot heeft verweerder zich meer subsidiair op het standpunt gesteld dat eisers asielrelaas, ook als dat aan de hand van een integrale geloofwaardigheidstoets wordt beoordeeld, niet geloofwaardig is.
5. Op grond van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met wijzigingen van het beleid die na het bestreden besluit zijn bekendgemaakt.
Op grond van artikel 83, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw wordt met de in het eerste lid bedoelde gegevens slechts rekening gehouden indien deze relevant kunnen zijn voor de beschikking omtrent de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 28 en 33.
Artikel 83, derde lid, van de Vw bepaalt dat met de in het eerste lid bedoelde gegevens geen rekening wordt gehouden voor zover de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
6. De rechtbank staat ten eerste voor de vraag of de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling een wijziging inhoudt van bestaand beleid als bedoeld in artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
7. Het WBV 2014/36 is bekendgemaakt op 24 december 2014 (Stcrt. 24 december 2014, nr. 36910) en in werking getreden op 1 januari 2015. De werkinstructie 2014/10 is openbaar en bekendgemaakt op 1 januari 2015. Zowel het WBV 2014/36 als de werkinstructie 2014/10 dateren dus van ná het bestreden besluit. Het WBV 2014/36 bevat naar het oordeel van de rechtbank beleidsregels in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb. Het gaat hier immers om een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, over de afweging van belangen en vaststelling van de feiten bij het gebruik van de bevoegdheid van verweerder tot het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van de artikelen 28 en 33 van de Vw. De werkinstructie 2014/10, die in plaats is gekomen van de werkinstructie 2010/14, behelst, gelet op de inhoud ervan, een nadere toelichting op en uitwerking van het WBV 2014/36 en maakt hiervan naar het oordeel van de rechtbank als zodanig deel uit. De rechtbank vindt hiervoor ook aanwijzing in de toelichting op het WBV 2014/36 waarin het volgende staat vermeld: “Middels dit WBV wordt de tekst van de Vc in lijn gebracht met de terminologie van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Een nadere instructie vindt plaats op het niveau van een (openbare) werkinstructie voor de IND medewerkers”.
Ter zitting heeft verweerder voorts toegelicht dat werkinstructie 2014/10 niet alleen interne werking heeft; de werkinstructie is openbaar gemaakt zodat belanghebbenden inzicht hebben in de door verweerder verrichte geloofwaardigheidsbeoordeling en zij kunnen toetsen of verweerder tot een juiste motivering is gekomen. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat het WBV 2014/36 en de daarbij behorende werkinstructie 2014/10 tezamen beleidsregels vormen die zijn vastgesteld binnen de bevoegdheid van verweerder tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van de artikelen 28 en 33 van de Vw. Het beleid zoals vormgegeven in het WBV 2014/36 en de werkinstructie 2014/10 bevat regels over de wijze waarop de feiten en omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan een asielbeschikking worden vastgesteld en gewogen.
8. De rechtbank stelt vast dat de bij het WBV 2014/36 in de Vc aangebrachte wijzigingen kort gezegd inhouden dat met ingang van 1 januari 2015 bij de beoordeling van een asielrelaas wordt uitgegaan van een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Dit nieuwe beoordelingskader komt in de plaats van het beoordelingskader waarbij, wanneer zich een of meer omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw, van het asielrelaas positieve overtuigingskracht moet uitgaan. In het kader van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling wordt de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling gestelde relevante elementen beoordeeld. Daarbij worden alle relevante omstandigheden van het geval betrokken en in onderlinge samenhang gewogen. Dit betekent, anders dan voorheen, dat wanneer zich bijvoorbeeld een of meer omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw, niet op voorhand een verzwaarde bewijslast op de vreemdeling rust om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. De rechtbank wijst in dit verband op paragraaf C1/3.3 van het WBV 2014/36, waaruit volgt dat de afwezigheid van bijvoorbeeld reis- en identiteitsdocumenten nog wel van belang is voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas. Echter, van een situatie waarbij de vreemdeling bij het ontbreken van deze documenten als het ware op een 1-0 achterstandspositie staat, is bij de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling geen sprake meer. In de werkinstructie 2014/10 heeft verweerder verder uitgewerkt op welke wijze in de praktijk tot een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling wordt gekomen. Eén van de uitgangspunten is dat de ongeloofwaardigheid van één relevant element niet langer automatisch doorwerkt naar andere elementen van het relaas. Op dit punt wijkt de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling dus ook af van het beoordelingskader van de positieve overtuigingskracht waarbij een enkele ongerijmde wending of tegenstrijdigheid op het niveau van de relevante bijzonderheden van het relaas tot de slotsom kan leiden dat het relaas ongeloofwaardig is. Gelet hierop volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat geen sprake is van een wijziging van beleid maar dat slechts de wijze waarop het geloofwaardigheidsoordeel wordt gemotiveerd en toegelicht is gewijzigd. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van wijziging van beleid als bedoeld in artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
9. De rechtbank volgt verweerder ook niet in zijn subsidiaire standpunt dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas aan de hand van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling in het algemeen hetzelfde zal uitvallen als de beoordeling van de geloofwaardigheid aan de hand van het beoordelingskader van de positieve overtuigingskracht en dat de beleidswijziging om die reden niet relevant is. Verweerder heeft ter zitting in dat kader gesteld dat het geen gegeven is dat de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling tot een andere conclusie zal leiden dan een beoordeling van de positieve overtuigingskracht van het relaas. Voor de toepasselijkheid van artikel 83, tweede lid, van de Vw, is echter van belang dat het gaat om gegevens die relevant
kunnenzijn voor de verlening van een verblijfsvergunning op grond van de artikelen 28 en 33 van de Vw. Een andere weging en beoordeling van de (elementen van de) geloofwaardigheid, zoals weergegeven onder r.o. 8, kan naar het oordeel van de rechtbank tot een andere conclusie over die geloofwaardigheid leiden en kan daarom relevant zijn voor de verlening van een verblijfsvergunning zoals hiervoor bedoeld.
10. De rechtbank is evenwel om andere redenen van oordeel dat de beleidswijziging zoals hiervoor beschreven niet relevant is in eisers situatie. Vooropgesteld moet worden dat verweerder de bevoegdheid heeft om de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde en onbepaalde tijd, zoals neergelegd in de artikel 28 en 33 van de Vw, te verlenen. Verweerder komt een zekere mate van vrijheid toe hoe hij de beoordeling van de asielaanvragen inricht. Binnen de context van artikel 31, eerste en tweede lid, van de Vw en met inachtneming van de internationale en Europeesrechtelijke gewaarborgde grenzen, is het aan verweerder om de geloofwaardigheid van een asielrelaas in concrete gevallen te beoordelen en om voor de te verrichten beoordeling beleid te maken. Verweerder heeft in de eerdergenoemde brief van 25 november 2014 aan de rechtbanken toegelicht dat in zijn visie de Procedurerichtlijn, die uiterlijk op 20 juli 2015 geïmplementeerd moet zijn in nationale wetgeving, met zich brengt dat de Nederlandse wet- en regelgeving en de uitvoeringspraktijk moeten worden gewijzigd. Eén van de volgens verweerder noodzakelijk geachte aanpassingen betreft de wijze van motiveren van de geloofwaardigheid. Deze aanpassing acht verweerder nodig om het door de Procedurerichtlijn vereiste volledige en ex nunc onderzoek door de rechtbank in eerste aanleg mogelijk te maken.
11. Binnen de eerdergenoemde grenzen van artikel 31, eerste en tweede lid, van de Vw en dat wat is gewaarborgd door internationale en Europeesrechtelijke normen, heeft verweerder de vrijheid genomen om vooruitlopend op de implementatie van de Procedurerichtlijn de geloofwaardigheidsbeoordeling van asielaanvragen te wijzigen per 1 januari 2015.
12. Aangezien zowel de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling als het beoordelingskader van de positieve overtuigingskracht op zichzelf aanvaardbaar zijn en passen binnen de eerder geschetste juridische context, behoort het ook tot de vrijheid van verweerder om te bepalen vanaf welk moment hij overgaat tot toepassing van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Een redelijke uitleg van het gewijzigde beleid, waarmee beoogd is om te komen tot een gefaseerde verandering van de werkwijze van verweerder om recht te doen aan dat wat de Procedurerichtlijn in zijn visie van hem vereist, brengt met zich dat de ingangsdatum van de beleidswijziging een onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van dat beleid en een concrete afbakening in tijd met zich brengt.
13. De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat vreemdelingen die vóór 1 januari 2015 een afwijzende asielbeschikking hebben ontvangen, geen beroep kunnen doen op de beleidswijziging, omdat deze voor hen niet relevant is. Nu het bestreden besluit dateert van voor 1 januari 2015, biedt artikel 83 van de Vw geen grondslag om de beleidswijziging bij de beoordeling van het beroep te betrekken, zoals verweerder ook naar voren heeft gebracht in het verweerschrift. De beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
14. De rechtbank stelt verder vast dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn reisroute. Eiser heeft het valse paspoort waarop hij heeft gereisd niet bij zijn aanvraag overgelegd. Verder ontbreken een vlieg- en treinticket en een boarding pass.
15. Het ontbreken van reisbescheiden kan hem niet worden aangerekend, aldus eiser. Hij heeft gesteld dat hij afhankelijk was van de reisagent en dat hij tijdens de reis, vanwege de spanning, drugs heeft genomen en dus onder invloed was. Hierdoor heeft hij zijn reisbescheiden aan de reisagent afgegeven en heeft hij bovendien geen kennis van zijn reisroute. Daarnaast wist hij niet dat het van belang was om bijvoorbeeld het treinticket naar Ter Apel te bewaren.
16. Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 februari 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AS8536) mag verweerder het ontbreken van enig reisdocument aan een vreemdeling toerekenen ook al stelt deze afhankelijk te zijn geweest van een reisagent. Deze afhankelijkheid kan immers niet afdoen aan de eigen verantwoordelijkheid van de asielzoeker voor de onderbouwing (waar mogelijk) van het asielrelaas. Ook het gestelde drugsgebruik van eiser ontslaat hem niet van de verplichting om zijn reisverhaal aannemelijk te maken. Eiser heeft geen gedetailleerde en coherente verklaringen over zijn reisroute afgelegd. Dat dit te wijten zou zijn aan drugsgebruik, wat daarvan ook zij, komt naar het oordeel van de rechtbank voor zijn risico. Verweerder heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw. De beroepsgrond slaagt dus niet.
17. Gezien het voorgaande moet van eisers asielrelaas positieve overtuigingskracht uitgaan.
18. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat van het asielrelaas van eiser geen positieve overtuigingskracht uitgaat. Verweerder heeft eiser in het bestreden besluit tegengeworpen dat de ontsnapping van eiser aan de zoon van [A] ongeloofwaardig is. Eiser heeft verklaard dat hij, toen ontdekt werd dat hij souteneur was en hij ook nog eens degene was die [A] in een videoclip heeft genoemd, werd geslagen en met een pistool werd bedreigd. Eiser heeft gesteld dat hij in de consternatie, nadat het pistool afging en een meisje gewond is geraakt dan wel is overleden, aan de in het huis aanwezige mannen heeft kunnen ontsnappen. Verweerder heeft hier in redelijkheid vraagtekens bij mogen zetten. Vervolgens heeft eiser het huis waar hij verbleef betrekkelijk gemakkelijk kunnen verlaten via de achterdeur. Dit ondanks dat zich buiten dertig tot veertig personen/lijfwachten ophielden. Verweerder heeft in redelijkheid geen geloof hoeven hechten aan deze ontsnapping. Verweerder heeft in eisers verklaring dat lijfwachten in Afghanistan niet zo goed opgeleid zijn als lijfwachten in bijvoorbeeld de Verenigde Staten, geen aanleiding hoeven zien om zijn standpunt op dit punt te wijzigen. Eiser heeft deze stelling niet alleen niet onderbouwd, maar heeft evenmin aannemelijk kunnen maken hoe hij aan zo’n grote groep bewakers wist te ontkomen. Dat de bewakers geen problemen verwachtten en dat het eiser daarom lukte om via de onbewaakte achterdeur te ontkomen, komt niet waarschijnlijk voor. Het ligt immers, zo heeft verweerder in redelijkheid kunnen overwegen, niet voor de hand dat iemand zo’n grote groep bewakers meeneemt, als hij geen problemen verwacht. Dat de achterdeur niet is opgemerkt en niet in de gaten is gehouden door deze bewakers, komt zeer onwaarschijnlijk voor. Hierbij moet mede worden bedacht dat er schoten vielen in het huis, wat de bewakers moeten hebben opgemerkt en tot alertheid moet hebben bewogen. De manier waarop eiser zegt te zijn ontsnapt aan de zoon van [A], diens vrienden en dertig tot veertig lijfwachten, doet daarom afbreuk aan de geloofwaardigheid van het relaas.
18. Verweerder heeft ook in redelijkheid kunnen twijfelen aan eisers verklaring dat hij serieuze problemen heeft ondervonden vanwege de videoclips die hij als rapper heeft gemaakt. Eiser heeft deze videoclips al ruim voor zijn terugkeer naar Afghanistan gemaakt. Hij heeft geen problemen ondervonden van de zijde van de Afghaanse autoriteiten bij terugkeer in Afghanistan. Eiser heeft zelfs verklaard dat hij heeft opgetreden en dat zijn optreden op de Afghaanse televisie is uitgezonden. Eiser heeft tijdens het nader gehoor ook geen melding gemaakt van problemen vanwege het maken van de videoclips.
20. Eiser heeft in de aanvullende gronden van 23 december 2014 nog gewezen op zijn contacten met [M] en zijn contacten met invloedrijke personen binnen de Afghaanse overheid. Via [M] heeft eiser vernomen dat hoge leden binnen de [naam] een discussie hebben gehad over zijn videoclip over [X] en [A] en dat deze videoclip vervolgens niet meer vertoond mocht worden.
21. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bevriend was met [M]. De foto die eiser bij zijn asielaanvraag heeft overgelegd van hemzelf met [M] bewijst niet dat zij vrienden of bekenden van elkaar waren. De foto is gemaakt tijdens een opening van een kantoor. Hieruit kan niet worden afgeleid dat [M] en eiser elkaar kenden, aldus verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder mogen twijfelen aan de gestelde vriendschap. Voorts is gesteld noch gebleken dat eiser concrete problemen heeft ondervonden die hun oorsprong vinden in het contact met [M] dan wel diens contacten binnen de Afghaanse overheid.
22. Dit alles maakt dat verweerder wordt gevolgd in zijn standpunt dat van het relaas van eiser geen positieve overtuigingskracht uitgaat.
23. Verweerder heeft vervolgens bij de beoordeling betrokken dat eiser uit [woonplaats] afkomstig is, de principes van Zoaroaster aanhangt, zich Westers gedroeg, alcohol en drugs gebruikte, als souteneur werkte en dat zijn opvattingen in strijd zijn met de Islam. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat deze aspecten voor eiser geen aanleiding zijn geweest om Afghanistan te verlaten. Verweerder heeft hierbij waarde gehecht aan eisers opmerking dat hij zich wat betreft geloof conformeerde aan hoe andere mensen met hun geloof omgingen. Eiser heeft ook verklaard dat hij daarom naar de moskee ging. Verweerder heeft zich terecht op het gesteld dat niet is gebleken dat eiser vanwege de hiervoor genoemde aspecten serieuze problemen heeft ondervonden die zwaarwegend genoeg zijn om tot de conclusie te komen dat hij als vluchteling moet worden toegelaten dan wel dat hij een bij gedwongen uitzetting naar Afghanistan een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Eiser komt geen geslaagd beroep toe op artikel 29, eerste lid aanhef, onder a en b, van de Vw.
24. Het beroep is ongegrond
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. den Haan, als voorzitter, mr. H. Benek en mr. M. Ramsaroep als rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.