ECLI:NL:RBDHA:2015:2397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2015
Publicatiedatum
9 maart 2015
Zaaknummer
14 / 26090
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag in verband met een inreisverbod

Op 5 februari 2015 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de afwijzing van een asielaanvraag. Eiser had eerder een inreisverbod van 10 jaar opgelegd gekregen, wat de basis vormde voor de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep. De rechtbank overwoog dat, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, eiser geen belang had bij de beoordeling van zijn beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, aangezien het inreisverbod in rechte vaststond en er geen nieuwe feiten of omstandigheden (nova) waren die een herbeoordeling rechtvaardigden.

De rechtbank stelde vast dat het eerder door de Afdeling bevestigde besluit, waarbij de verblijfsvergunning van eiser was ingetrokken, ook van invloed was op de huidige procedure. Eiser had in een eerdere procedure al zijn beroep op zijn privéleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens, naar voren gebracht, en dit was toen afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om het inreisverbod te toetsen, en dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard moest worden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 14/26090
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 februari 2015 in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde: mr. F.H. Bruggink,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.E.P. Pijnenburg.

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag van 22 mei 2014 afgewezen. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2015. Partijen hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk uitspraak. De rechtbank overweegt het volgende.
2. Bij besluit van 20 november 2012 heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd met terugwerkende kracht per 20 december 2003 ingetrokken en aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van 10 jaar. Bij uitspraak
van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 15 januari 2014 (AWB 13/552) is het daartegen ingediend beroep van eiser ongegrond is verklaard, welke uitspraak in hoger beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is bevestigd bij uitspraak van 2 september 2014 (kenmerk: 201401300/1/V3).
3. Onder navolging van vaste jurisprudentie van de Afdeling is de rechtbank van oordeel dat nu tegen eiser een inreisverbod met de rechtsgevolgen bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is uitgevaardigd, eiser, zolang dat inreisverbod voortduurt, geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit. Dat beroep kan immers nimmer leiden tot de door eiser beoogde verblijfsvergunning.
4. De rechtbank is voorts van oordeel dat er voor toetsing van het inreisverbod evenmin plaats is, nu het uitgevaardigde inreisverbod in rechte vast staat en er geen nova zijn. De rechtbank is, onder verwijzing naar het aanvullend verweerschrift van 13 juni 2013 in de vorige beroepsprocedure en voornoemde uitspraak van 15 januari 2014, van oordeel dat eisers beroep op zijn privéleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) reeds in die procedure is beoordeeld.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier, op 5 februari 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.