Op 5 februari 2015 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de afwijzing van een asielaanvraag. Eiser had eerder een inreisverbod van 10 jaar opgelegd gekregen, wat de basis vormde voor de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep. De rechtbank overwoog dat, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, eiser geen belang had bij de beoordeling van zijn beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, aangezien het inreisverbod in rechte vaststond en er geen nieuwe feiten of omstandigheden (nova) waren die een herbeoordeling rechtvaardigden.
De rechtbank stelde vast dat het eerder door de Afdeling bevestigde besluit, waarbij de verblijfsvergunning van eiser was ingetrokken, ook van invloed was op de huidige procedure. Eiser had in een eerdere procedure al zijn beroep op zijn privéleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens, naar voren gebracht, en dit was toen afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om het inreisverbod te toetsen, en dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard moest worden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.