ECLI:NL:RBDHA:2015:2368

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
09-820013-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: bewijsuitsluiting van getuigenverklaringen door schending van registratievoorschriften

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2015, is de verdachte, geboren in 1998, aangeklaagd voor meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot afpersing en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie tijdens de verhoren van de aangevers en getuigen in strijd heeft gehandeld met de 'Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren'. Dit heeft geleid tot bewijsuitsluiting van twee getuigenverklaringen, wat de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging niet heeft aangetast. De rechtbank oordeelt dat, hoewel er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, dit niet zo ernstig was dat de vervolging niet kon doorgaan. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tonen van een mes en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en heeft daarbij bedreigende uitspraken gedaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie van 30 dagen, waarvan 15 dagen voorwaardelijk, en een leerstraf van 20 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/820013-13
Datum uitspraak: 2 februari 2015

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte

[verdachte]

geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].

De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 19 januari 2015.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.C. Nederpel, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. C. van den Heuvel heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 15 dagen met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft zij gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot het verrichten van de leerstraf Tools4U regulier, voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie en tot een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door de jeugdreclassering.

De tenlastelegging.

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks [datum] 2013 te [plaats 1] op of aan de openbare weg, te weten de [straat 1], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijke te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te dwingen tot afgifte van een hoeveelheid geld en/of een of meerdere mobiele telefoons, in elk geval van enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond en/of heeft gericht in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft doorgeladen en (daarbij) heeft gezegd 'Ik pomp er nog eens een door je hoofd heen', althans woorden van gelijke dreigende strekking en/of aard, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks [datum] 2013 te [plaats 1] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]) een kopstoot heeft gegeven en/of (meermalen) tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt en/of aan de haren heeft getrokken en/of een knietje tegen het lichaam heeft gegeven (waardoor die [slachtoffer 2] op de grond is gevallen) en/of (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag)
(meermalen) tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt, waardoor die [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks [datum] 2013 te [plaats 1] op of aan de openbare weg, te weten het [straat 2], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een tas (met daarin een of meerdere Xbox controllers), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 5], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of (een) aan andere deelnemer(s) van dat misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, die [slachtoffer 5] te omsingelen en/of (vervolgens) die tas vast te pakken en/of (vervolgens) (met kracht) aan die tas te rukken en/of te trekken, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid

De geldigheid van de dagvaarding.

De raadsvrouw heeft gesteld dat de tenlastelegging ten aanzien van feit 3 niet voldoet aan de vereisten die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering aan de tenlastelegging stelt, aangezien deze niet duidelijk en onvoldoende begrijpelijk is. Een hoofdwerkwoord ontbreekt en dus kan niet worden vastgesteld welke gedragingen of handelingen de verdachte daadwerkelijk worden verweten, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank overweegt dat aan de verdediging kan worden toegegeven dat het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt niet in de voltooid tegenwoordige tijd is gesteld, maar zij is van oordeel dat het de verdachte met inachtneming van de inhoud van het dossier voldoende duidelijk moet zijn geweest wat de beschuldiging is.

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie; bewijsuitsluiting

De raadsvrouw heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Zij heeft betoogd dat de politie in strijd met de ’Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten’ (hierna: de Aanwijzing) heeft gehandeld door de twee aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de twee getuigen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] in de woning van een van de aangevers te hebben gehoord. Tijdens deze verhoren waren in ieder geval een viertal jongens met ouders/verzorgers in de kamer aanwezig, omdat er geen andere ruimte beschikbaar zou zijn geweest. Hierdoor is het gevaar aanwezig geweest dat aangevers en getuigen gehoord hebben welke vragen door de verhoorders zijn gesteld en wat is verklaard, en is de mogelijkheid van ’kruisbestuiving’ aanwezig geweest.
De rechtbank overweegt dat, hoewel het dossier hierover geen volledige duidelijkheid geeft, het ervoor moet worden gehouden dat de aangevers op de dag van het incident, te weten zaterdag [datum] 2013 door de politie omstreeks 19:30 en 20:00 uur in de woning van aangever [slachtoffer 2] zijn gehoord en de getuigen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3], om de rechtbank niet duidelijke redenen, een dag later, te weten op zondag 6 oktober 2013 om 15:00 uur zijn gehoord, opnieuw in de woning van aangever [slachtoffer 2].
In de Aanwijzing is opgenomen dat auditieve registratie van
geplandeverhoren van aangevers en getuigen verplicht is, indien sprake is van misdrijven waarbij de strafbedreiging 12 jaren gevangenisstraf of meer is en audiovisuele registratie wanneer daarnaast de gehoorde persoon beneden de 16 jaar is. In deze zaak zijn aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gehoord nadat de politie na een melding ter zake van bedreiging naar de woning van [slachtoffer 2] is gegaan, waarna blijkt dat aangevers en getuigen in de woning aanwezig zijn. Nadat duidelijk is dat men aangifte wil doen, worden de aanwezige personen gescheiden en vervolgens worden aangevers in de woonkamer gehoord. Aangever [slachtoffer 1] door verbalisant [verbalisant 1] en aangever [slachtoffer 2] door verbalisant [verbalisant 2] Uit het voorgaande kan worden vastgesteld dat deze verhoren derhalve niet van te voren waren gepland waardoor de Aanwijzing op deze verhoren geen betrekking heeft. Hoewel het horen van personen in dezelfde ruimte uiteraard niet de voorkeur verdient, is de rechtbank, mede gelet op de aanvullende processen-verbaal van bevindingen waaruit blijkt hoe de verhoren feitelijk hebben plaatsgevonden, niet gebleken dat sprake is geweest van onvoldoende waarborgen ter voorkoming van kruisbestuiving. Het enkele gegeven dat de aangevers op essentiële punten en op details gelijk hebben verklaard doet daar op zichzelf niet aan af, waarbij de rechtbank tevens in overweging neemt dat de aangevers, ieder afzonderlijk, door verschillende verbalisanten zijn gehoord.
De getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], ten tijde van het horen respectievelijk 13 en 14 jaar oud, zijn zoals hierboven reeds aangegeven en blijkens de in de desbetreffende processen-verbaal van verhoor opgenomen datum van verhoor, kennelijk een dag later gehoord, te weten op 6 oktober 2013. Getuige [slachtoffer 3] is gehoord door verbalisant [verbalisant 1] en getuige [slachtoffer 4] door verbalisant [verbalisant 2] De rechtbank moet er dus van uitgaan dat deze verhoren, in tegenstelling tot die van de aangevers, wel van tevoren waren gepland, terwijl het op die dag ook duidelijk was dat het om misdrijven ging waarbij de strafbedreiging 12 jaren was en de getuigen jonger dan 16 jaar waren. Ter zake van deze verhoren is de Aanwijzing dus niet nageleefd. Het betreft een onherstelbaar vormverzuim en de rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dit vormverzuim dusdanig ernstig is dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Zij is van oordeel dat in deze situatie geen sprake is van een dusdanig ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde, dat gesteld kan worden dat doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen is tekort gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat de ernst van bovengenoemd vormverzuim met zich brengt dat de getuigenverklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] niet voor het bewijs mogen worden gebezigd.

De bewijsmiddelen.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

Bewijsoverwegingen.

De rechtbank overweegt dat de verdachte zijn betrokkenheid bij de drie bewezen verklaarde feiten bij de politie en de rechter-commissaris ten dele heeft bekend, waarbij de rechtbank hem zal houden aan zijn eerder afgelegde verklaringen bij de politie en de rechter-commissaris. Ten aanzien van feit 1 heeft de verdachte ter zitting aangegeven dat het een grapje was, maar de rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende is gebleken dat er geen sprake is geweest van een grapje.
De verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben van te voren gesproken over het beroven van iemand, waarbij de verdachte zijn luchtdrukwapen aan zijn medeverdachten heeft laten zien. Dit plan is vervolgens ten uitvoer gebracht. De twee aangevers zaten op een bankje, waarna de verdachte vroeg of zij geld of mobiele telefoons hadden. Een van de medeverdachten stond op dat moment achter het bankje waarop aangevers zaten. Toen de aangevers ontkennend antwoordden liet de verdachte een mes zien en wees hiermee in hun richting. De verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij met het mes in de richting van de aangevers heeft gericht, maar de rechtbank wijst er op dat aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte zijn mes liet zien en dat hij met de punt in de richting van hen wees. Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte het mes uitgestrekt voor zich uit hield, vooral in zijn richting en in de richting van zijn vriend [slachtoffer 1]. Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte 2] verklaard dat de verdachte zijn mes in de hand had met de punt naar de aangever toe. De rechtbank overweegt voorts dat de verdachte tijdens zijn voorgeleiding heeft verklaard dat hij het mes met de punt in de richting van aangever [slachtoffer 2] heeft laten zien.
Ten aanzien van het luchtdrukwapen heeft de verdachte verklaard dit alleen te hebben getoond aan de aangevers. Hij heeft ontkend dit in hun richting te hebben gericht, het te hebben doorgeladen en de bewoordingen zoals in de tenlastelegging weergegeven te hebben gebruikt. De rechtbank is echter door de beide aangiftes overtuigd dat hij dit wel degelijk heeft gedaan. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben verklaard dat de verdachte het wapen uit zijn broeksband haalde en het op hen richtte. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte de slede van het wapen naar achteren trok en het wapen doorlaadde, hij de bewoordingen zoals opgenomen in de tenlastelegging uitte en het wapen wederom richtte op de twee aangevers. [slachtoffer 2] heeft soortgelijk verklaard en zelfs dat de verdachte het wapen de hele tijd gericht hield en het een beetje wegstopte als er andere mensen langskwamen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de hiervoor aangehaalde verklaringen te twijfelen. Voorts heeft ook medeverdachte [medeverdachte 3] verklaard dat de jongens door de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] werden bedreigd met een BB-gun.
De rechtbank is, gelet op de hierna gegeven feiten en omstandigheden, van oordeel dat er met betrekking tot feit 1 voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Vaststaat dat van te voren door de verdachte en zijn medeverdachten is besproken om iemand te beroven, dat tijdens de poging tot afpersing de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de buurt zijn gebleven, waarbij [medeverdachte 1] achter het bankje is blijven staan waar de aangevers zaten toen de verdachte zijn wapens op hen richtte en dat [medeverdachte 1] aldaar het mes van de verdachte heeft aangenomen en uiteindelijk ook het luchtdrukwapen via medeverdachte [medeverdachte 2]
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdachte uitsluitend bekend een kopstoot te hebben gegeven en eenmaal te hebben geslagen. De verdachte heeft zelf aangegeven het slachtoffer bij diens achterhoofd te hebben vastgepakt teneinde hem de kopstoot met succes te kunnen geven. Dat dit door de aangever is gevoeld als dat hij aan zijn haren werd getrokken, acht de rechtbank aannemelijk. Ten aanzien van de overige geweldshandelingen overweegt de rechtbank dat zij geen reden heeft om de verklaringen van beide aangevers op dit punt onbetrouwbaar te achten.
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank dat voldoende is komen vast te staan dat de verdachte het tasje met inhoud van de aangever wilde afnemen en dat dit niet is gelukt, omdat deze niet losliet. De rechtbank overweegt dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te kunnen stellen dat deze door de verdachte gepleegde poging tot diefstal van het tasje met inhoud is gepleegd in een bewuste en nauwe samenwerking met (een van) de medeverdachte(n). De rechtbank is van oordeel dat weliswaar voldoende vaststaat dat de aangever en zijn vrienden werden achtervolgd, ingehaald en tegengehouden door de verdachte en diens medeverdachten en deze de confrontatie zochten, maar het kan onvoldoende worden vastgesteld dat ook in die fase wederom het gezamenlijk plan of voornemen bestond om (een van) deze jongens te beroven van zijn tas met daarin Xbox controllers. De rechtbank ziet deze poging tot diefstal van de verdachte als het gevolg van een spontaan door hem zelf op dat moment genomen wilsbesluit, nadat hij had gehoord en gezien dat de aangever een tasje met daarin Xbox-controllers bij zich had.

De bewezenverklaring.

Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht dat
1.
hij op [datum] 2013 te [plaats 1] op de openbare weg, te weten de [straat 1], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van een hoeveelheid geld en mobiele telefoons, toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], met zijn mededaders,
- een mes en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond en heeft gericht in de richting van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2];
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft doorgeladen en daarbij heeft gezegd 'Ik pomp er nog eens een door je hoofd heen', terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op [datum] 2013 te [plaats 1] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]) een kopstoot heeft gegeven en meermalen tegen het hoofd heeft geslagen en aan de haren heeft getrokken en een knietje tegen het lichaam heeft gegeven (waardoor die [slachtoffer 2] op de grond is gevallen) en terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag meermalen tegen het lichaam heeft geschopt, waardoor die [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
hij op [datum] 2013 te [plaats 1] op de openbare weg, te weten het [straat 2], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een tas (met daarin Xbox controllers), toebehorende aan [slachtoffer 1] en daarbij die voorgenomen diefstal te doen vergezellen van geweld tegen die [slachtoffer 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, die tas heeft vastgepakt en vervolgens met kracht aan die tas heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.

Strafmotivering.

Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op dezelfde dag schuldig gemaakt aan een drietal kort na elkaar gepleegde strafbare feiten. Eerst heeft hij samen met twee andere jongens onder bedreiging met een mes en daarna een luchtdrukpistool geprobeerd twee jongens geld en telefoons af te nemen. Daarna heeft hij een van deze jongens mishandeld door hem een kopstoot en een knietje te geven en hem meermalen te schoppen en te slaan, ook toen deze jongen op de grond was gevallen. Enige tijd later heeft hij de andere jongen opnieuw geprobeerd te beroven, ditmaal van een tasje met daarin Xbox-controllers, wat niet lukte omdat het slachtoffer zijn tas niet losliet.
Het betreft hier ernstige feiten, waarbij vooral opvalt dat de verdachte zowel een mes als een luchtdrukpistool meeneemt als hij met andere jongens op stap gaat en niet schroomt om hiermee te dreigen, teneinde andere jongens te kunnen beroven. Dergelijke feiten, gepleegd op de openbare weg, kunnen veel impact hebben, niet alleen op de slachtoffers, zoals uit de schriftelijke slachtofferverklaring is gebleken, maar ook op toevallige passanten.
Vast is komen te staan dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld dan wel aan hem strafbeschikkingen zijn uitgevaardigd, zodat hij kan worden beschouwd als een zogeheten first-offender.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport d.d. 20 januari 2014, van het psychologisch onderzoek betreffende de verdachte, waaruit onder meer naar voren komt dat er bij de verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Het lage zelfbeeld van de verdachte en zijn beïnvloedbaarheid zouden een rol kunnen spelen in eventuele recidive, maar er zijn ook voldoende beschermende factoren aanwezig, aldus rapporteur.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering, die in deze zaak zijn uitgebracht, alsmede op hetgeen door de ter terechtzitting verschenen deskundigen van die instanties naar voren is gebracht. Naar voren is gekomen dat het over het algemeen goed gaat met de verdachte en dat hij zich goed aan de zware schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Geadviseerd is om in ieder geval de leerstraf Tools4U op te leggen, daarnaast is de rechtbank in overweging gegeven om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een beperkte proeftijd en via een bijzondere voorwaarde begeleiding van de jeugdreclassering nog een jaar te continueren.
Met de Raad voor de Kinderbescherming is de rechtbank van oordeel dat voortdurende, verplichte begeleiding van de jeugdreclassering thans onvoldoende geïndiceerd is, mede gezien het feit dat de geadviseerde leerstraf zal worden opgelegd en de rechtbank de overtuiging heeft dat de verdachte ook in het vrijwillig kader zijn GGZ-behandeling bij [GGZ] zal voortzetten, zolang dit nodig wordt geacht.
De rechtbank zal bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met de nog jeugdige leeftijd van de verdachte, die pas 14 jaar oud was ten tijde van de delicten, en het feit dat hij zich gedurende lange tijd aan zware schorsende voorwaarden moest houden.
Gezien de ernst van de feiten, waarbij de verdachte degene is geweest die wapens meeneemt en inzet en deze voorts als de instigator van de beide pogingen tot beroving kan worden gezien, is de rechtbank echter wel van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie in plaats van een voorwaardelijk werkstraf op zijn plaats is, waarbij de proeftijd zal worden beperkt tot 1(één) jaar.

Toepasselijke wetsartikelen.

De artikelen:
45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 300, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing.

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

1.

POGING TOT AFPERSING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD OP DE OPENBARE WEG EN TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;

2.

MISHANDELING;

3.

POGING TOT DIEFSTAL, VERGEZELD VAN GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD OP DE OPENBARE WEG;

verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;

jeugddetentie voor de duur van 30 DAGEN

bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
15 DAGENniet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
1 (één) jaarvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject, te weten de gedragsinterventie
Tools4U Regulier, voor de tijd van
20 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
10 DAGENen
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Bruining, kinderrechter, voorzitter,
mr. P. de Haan, kinderrechter,
en mr. P.J. Schreuder, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. T.B. van Amen, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2015.