In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2015 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de bezoekregeling voor een minderjarige die in een pleeggezin verblijft. De moeder van de minderjarige, die alleen het ouderlijk gezag uitoefent, heeft verzocht om een contactregeling met haar kind, terwijl de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland en de pleegouders zich zorgen maken over de gevolgen van een mogelijke terugplaatsing. De rechtbank heeft eerder de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd en de Stichting gemachtigd om de minderjarige uit huis te plaatsen. De minderjarige verblijft al tweeënhalf jaar in het pleeggezin en heeft zich daar goed ontwikkeld. De rechtbank heeft de deskundigenrapporten in overweging genomen, waarin wordt gesteld dat de moeder beperkte pedagogische en affectieve mogelijkheden heeft. De rechtbank concludeert dat de belangen van de minderjarige het meest gediend zijn bij voortzetting van haar verblijf bij de pleegouders, en dat de huidige bezoekregeling moet worden aangepast. De rechtbank heeft besloten de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, en een stapsgewijze uitbreiding van de bezoekregeling voor de moeder vast te stellen, waarbij de minderjarige onbegeleid contact zal hebben met haar moeder.