ECLI:NL:RBDHA:2015:2366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
C-09-478382; C-09-480886; C-09-478653
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van echtscheidingsproblematiek

In de zaak met zaaknummer C/09/478382 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2015 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, die in een pleeggezin verblijven. De kinderrechter heeft eerder op 8 december 2014 een tijdelijke machtiging verleend voor de periode van 8 december 2014 tot 6 februari 2015. De verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn ingediend door de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, in het kader van de ernstige echtscheidingsproblematiek tussen de ouders van de minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de conflicten tussen de ouders, die elkaar beschuldigen van mishandeling en misbruik. De moeder heeft zich verzet tegen de uithuisplaatsing en heeft zorgen geuit over de veiligheid van de kinderen bij de vader, maar de rechtbank heeft deze zorgen niet bevestigd kunnen vinden in het dossier. De rechtbank heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 4 maart 2016 en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 4 september 2015. Tevens is het verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling afgewezen. De rechtbank benadrukt dat het belang van de minderjarigen voorop staat en dat er nader onderzoek nodig is naar de opvoedingsvaardigheden van beide ouders. De rechtbank heeft de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland gemachtigd om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in het huidige pleeggezin, en heeft de behandeling van het verzoek tot verdere verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aangehouden tot een nader te bepalen zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer
Rekestnummers: JE RK 14-2662; JE RK 15-55; JE RK 14-2692
Zaaknummers: C/09/478382; C/09/480886; C/09/478653
Datum beschikking: 30 januari 2015
Machtiging tot uithuisplaatsing; verlenging ondertoezichtstelling; verlenging machtiging tot uithuisplaatsing; afwijzing vervanging gezinsvoogdijinstelling
Beschikkingop de op 2 december 2014 en 13 januari 2015 ingekomen verzoekschriften van:
de (rechtsvoorganger van) Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland (verder: de Stichting),
met betrekking tot de minderjarigen:
1) [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats];
2) [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats];
kinderen uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van:
[A],
de vader,
wonende te [woonplaats],
en
[B],
de moeder,
wonende te [woonplaats],
die gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag.
De minderjarigen verblijven feitelijk in een pleeggezin.

Procedure

In de zaak met zaaknummer C/09/478382 heeft de kinderrechter in deze rechtbank bij beschikking d.d. 8 december 2014 de rechtsvoorganger van de Stichting gemachtigd om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een (crisis)pleeggezin van 8 december 2014 tot 6 februari 2015 en de behandeling van dit verzoek voor het overige verwezen naar de meervoudige kamer in deze rechtbank.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- de verzoekschriften met bijlagen;
- de hierboven genoemde beschikking inclusief de daarin genoemde stukken;
- het rapport raadsonderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 27 januari 2015, met als bijlagen de reacties van de vader en de moeder;
- het verweerschrift d.d. 28 januari 2015 namens de moeder, met bijlagen;
- een tweetal door de vader ter terechtzitting overhandigde geprinte e-mails.
Op 30 januari 2015 zijn de zaken gecombineerd ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
* mevrouw [X], en mevrouw [Y], namens de Stichting;
* mevrouw [Z], namens de Raad voor de Kinderbescherming;
* de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. D.E.J. Maes;
* de vader.

Feiten

De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 17 februari 2015 de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 4 maart 2014 tot 4 maart 2015.

Verzoek en verweer

Het verzoek met zaaknummer C/09/478382strekt tot machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen gedurende de (lopende) ondertoezichtstelling.
Het verzoek met zaaknummer C/09/480886is ter zitting door de Stichting aangevuld in die zin dat het thans strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling met een jaar alsmede tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de verlengde ondertoezichtstelling, een en ander indien en voor zover de machtiging tot uithuisplaatsing inzake C/09/478382 wordt verleend.
De Stichting stelt dat tussen de ouders sprake is van heftige echtscheidings- en omgangsproblematiek waardoor de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Ondanks de intensieve begeleiding die aan ouders is geboden om de omgang tussen de vader en de minderjarigen tot stand te brengen en ouders te ondersteunen in het verbeteren van de onderlinge communicatie, zijn de zorgen niet afgenomen. Nu de minderjarigen in het pleeggezin wonen, blijkt hoe zeer zij klem zitten in de strijd tussen de ouders. De komende periode moet worden benut om de minderjarigen te observeren en te bezien wat zij nodig hebben en een persoonlijkheidsonderzoek te doen naar beide ouders. Daarnaast dienen ouders naar het Lorenzhuis te gaan om hun onderlinge relatie te verbeteren.
De moeder heeft zich tegen het verzochte verzet. Moeder betwist dat zij de vader ten onrechte beschuldigt van misbruik of mishandeling van de minderjarigen. Zij heeft uitsluitend haar zorgen geuit over mogelijk misbruik of mishandeling naar aanleiding van diverse incidenten en over het feit dat de glutenallergie van [minderjarige 2] niet door de vader en gezinsvoogd worden onderkend. De veiligheid van de minderjarigen is bij de vader niet gewaarborgd. Er is geen sprake van dat het incident van eind november 2014, waarbij de minderjarigen zijn onderzocht naar aanleiding van vermoedens van moeder van seksueel misbruik, is afgehandeld en dat misbruik niet zou kunnen worden aangetoond. De officier van justitie vond de situatie dusdanig ernstig dat een onderzoek is ingesteld, de bevindingen zijn thans nog niet bekend. Ook in het huidige pleeggezin vertonen de kinderen seksueel onaanvaardbaar gedrag en maken zij seksueel getinte opmerkingen. Het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming is van een te beperkte omvang geweest om de conclusies te kunnen dragen, nu er geen omgevingsonderzoek is geweest. Het bevat bovendien tal van onjuistheden. De moeder heeft daarom zelf een detectivebureau ingehuurd, dat onderzoek heeft gedaan. Uit de verklaringen van familie en vrienden is vervolgens gebleken dat de minderjarigen bij de moeder goed verzorgd en netjes opgevoed werden en rekening werd gehouden met de allergie, terwijl het momenteel in het pleeggezin helemaal niet goed gaat met de minderjarigen. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zaten samen op een speciale school waar zij nu niet meer heen kunnen. Het is voorts duidelijk dat indien de uithuisplaatsing wordt verlengd de minderjarigen naar weer een ander pleeggezin zullen gaan, hetgeen niet in hun belang is.
De moeder heeft aangegeven mee te willen werken aan een persoonlijkheidsonderzoek en/of een onderzoek naar haar opvoedingsvaardigheden. De moeder heeft zich tevens bereid getoond mee te werken aan begeleiding door het Lorentzhuis.
De vader heeft zich niet tegen de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling verzet. Met betrekking tot de uithuisplaatsing heeft de vader aangegeven voor de korte termijn akkoord te zijn en het belang van de plaatsing in het pleeggezin in te zien. De vader heeft echter voorts geconstateerd dat nergens wordt gesproken over wat het einddoel van de plaatsing moet zijn. De vader is van mening dat de minderjarigen bij hem kunnen wonen en is bereid om mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek en/of een onderzoek naar zijn opvoedingsvaardigheden. De vader wenst alleen aan het Lorenzhuis mee te werken indien de afspraken in de avonduren kunnen plaatsvinden. Hij kan daarvoor niet steeds vrij nemen van zijn werk.
Het verzoek met zaaknummer C/09/478653strekt tot vervanging van de Stichting door een andere gecertificeerde instelling.
De moeder heeft aangevoerd dat het contact tussen haar en de gezinsvoogd al lange tijd zeer slecht is. De gezinsvoogd beticht moeder van het doen van valse beschuldigingen aan het adres van de vader en kiest partij voor hem. De moeder wordt onvoldoende op de hoogte gehouden. Eigenmachtig heeft de gezinsvoogd de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige uitgebreid. De gezinsvoogd heeft onwaarheden geuit over haar contacten met de politie en de artsen. De instelling weigert om een andere gezinsvoogd te benoemen.
De Stichting voert aan dat er geen grond is om haar te vervangen door een andere gecertificeerde instelling. In dit dossier speelt heftige echtscheidingsproblematiek en de Stichting werkt daarom volgens de speciale werkwijze namelijk met een gezinsvoogd voor de ouders en een aparte gezinsvoogd voor de kinderen. De moeder heeft verschillende klachten ingediend en die zijn merendeels afgewezen. De verwachting is dat de moeder ook met een opvolgende instelling ontevreden zal zijn.
De vader voert aan dat verandering van gezinsvoogd niet in het belang van de minderjarigen is.

Beoordeling

Ten aanzien van het verzoek verlenging van de ondertoezichtstelling.
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. Tussen ouders is sprake van heftige echtscheidingsproblematiek waardoor de minderjarigen ernstig worden bedreigd in hun ontwikkeling. Deze bedreiging bestaat uit:
  • loyaliteitsproblematiek bij de minderjarigen;
  • langere tijd geen tot nauwelijks contact met de vader;
  • geen normale communicatie tussen de ouders mogelijk;
  • ouders diskwalificeren elkaar als opvoeders ook ten overstaan van de minderjarigen;
  • herhaaldelijke beschuldigingen van de moeder naar de vader over mishandeling en seksueel misbruik.
De komende periode dient vooral in het teken te staan van begeleiding van de ouders bij de verbetering van hun onderlinge communicatie. De rechtbank gaat ervan uit dat in de komende periode begeleiding van het Lorentzhuis voor de ouders wordt opgestart en dat de ouders hier hun medewerking aan verlenen, ook indien dat inzet van vakantiedagen aan de zijde van de vader betekent. Het afgelopen jaar is gebleken dat het ouders met alleen de begeleiding van de gezinsvoogd niet lukt om elkaar als ouders van de minderjarigen te respecteren en met elkaar in het belang van de minderjarigen te handelen.
Ten aanzien van de verzoeken tot (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn. De machtiging tot uithuisplaatsing wordt voor de duur van de lopende ondertoezichtstelling verleend en voorts zal deze machtiging vanaf 4 maart 2015 worden verlengd voor de duur van zes maanden en zal het verzoek tot verdere verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige worden aangehouden.
De rechtbank overweegt dat bij het uitspreken van kinderbeschermingsmaatregelen het belang van de minderjarigen de eerste overweging dient te vormen. De moeder heeft de rechtbank er tot op heden niet van kunnen overtuigen dat zij het belang van de minderjarigen voorop stelt. De strijd die de moeder voert tegen de vader beschadigt de minderjarigen nu zij niet in staat worden gesteld een onbelaste en onbekommerde omgang met hem te hebben zolang zij bij de moeder wonen. De minderjarigen zijn inmiddels, door de voortdurende strijd, volkomen klem komen te zitten tussen de ouders en tonen inmiddels gedragsproblemen voortkomend uit loyaliteitsproblematiek.
Hoewel de moeder meent dat zij met recht bezorgd is over de veiligheid van de minderjarigen bij de vader, zijn deze zorgen tot op heden niet bevestigd. In het proces-verbaal van bevindingen betreffende de registraties ten aanzien van de ouders in het politiesysteem (hierna het registratiesysteem) blijkt dat de moeder op 19 april 2014 een melding bij de politie heeft gedaan dat ze bang is dat het niet goed gaat met de minderjarigen bij de vader. De politie is aan de deur geweest en alles blijkt goed te gaan.
Op 2 november 2014 heeft moeder een melding gedaan van vermoeden van mishandeling van een van de minderjarigen. In het door de moeder overgelegde waarneembericht van[X], huisarts, van 2 november 2014 wordt ten aanzien van het letsel van de minderjarige het volgende opgemerkt: “
De minderjarige, bekend met slaapwandelen vertelt zelf dat zij het aflopen van het trappetje van de hoogslaper, is gevallen. Moeder vraagt zich af of het verhaal wel klopt. Moeder vraagt zich af of het veilig is. Vader heeft strafblad.
Tot heden is niet vastgesteld dat vader een strafblad heeft op het gebied van gewelds- en zedendelicten.
Het door de moeder in het geding gebrachte waarneembericht van huisarts [Y], huisarts, vermeldt dat de partner van moeder op 30 november 2014 contact heeft opgenomen met de huisartsenpost met de mededeling onder meer
dat de vader is veroordeeld voor mogelijk misbruik toen minderjarige 1 jaar was. Het verzoek is tot onderzoek en documentatie voor reeds in gang gezette proces bij zedenpolitie. Hierna volgt een doorverwijzing naar een kinderarts.
Het registratiesysteem vermeldt dat er op 30 november 2014 door de moeder een melding is gedaan van mogelijk seksueel misbruik tijdens bezoek aan de vader en dat bij onderzoek in het ziekenhuis van letsel of misbruik niet is gebleken.
Uit informatie van de pleegmoeder (rapport Raad voor de Kinderbescherming d.d. 27 januari 2015, pag. 19) volgt dat uit het verhoor door de zedenpolitie eind december 2014 geen seksueel gedrag aangetoond kan worden.
Uit het registratiesysteem van politie volgt voorts dat op 22 januari 2010 door de moeder aangifte is gedaan tegen de vader wegens vermoedens van seksueel misbruik door de vader en vermoedens dat de vader kinderpornografisch materiaal op zijn computer heeft. Door de politie is de computer van de vader bekeken en er is geen kinderpornografisch materiaal aangetroffen. Het door de moeder in het geding gebrachte rapport van [Z] van 23 januari 2015 werpt geen ander licht op bovenstaande bevindingen.
De begeleide omgangscontacten tussen de vader en de minderjarigen toonden geen contra-indicaties voor voortzetting van de omgang in onbegeleide vorm.
Het vorenstaande bevestigt het standpunt van de Stichting dat de moeder het voor de minderjarigen onmogelijk maakt om onbelaste omgang met hun vader te hebben en zodoende niet in staat is om in het belang van de minderjarigen te handelen. Het betrekken van de minderjarigen in deze beschuldigingen is zeer zorgelijk en beschadigend voor hen en maken dat er gerede zorgen zijn om de veiligheid en de ontwikkeling van de minderjarigen bij de moeder.
Uit de verslagen van de vader gericht aan de moeder en de gezinsvoogd en de verslagen van de gezinsvoogd omtrent de oudergesprekken volgt dat de vader evenmin in staat is het vertrouwen van de moeder ten aanzien van zijn omgang met de kinderen te doen groeien en haar in haar rol als ouder van de minderjarigen te respecteren. In vrijwel ieder verslag omtrent de omgang diskwalificeert vader de moeder in haar handelen bij de overdrachtsmomenten. Het is voor ouders kennelijk onmogelijk iets positiefs over de ouderrol van de ander naar voren te brengen.
Uit het rapport van de Raad van de Kinderbescherming van 27 januari 2015 volgt dat de minderjarigen volledig klem zitten tussen de ouders en dat de ouders zich zullen moeten realiseren dat de minderjarigen beschadigd zijn door alles wat er in het verleden is gebeurd, dat iedereen hierin zijn eigen aandeel ziet en daaraan gaat werken. Ouders blijven samen ouders en kunnen elkaar niet buitensluiten. Omdat bij de moeder geen probleeminzicht bestaat, is zij onvoldoende bereid en in staat de zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van de kinderen weg te nemen. De vraag is voorts of door de persoonlijke problemen van de kinderen de vader op dit moment voldoende in staat is de zorgen weg te nemen.
De Raad acht plaatsing van de minderjarigen op een neutrale plek het meest in hun belang. Vanuit deze neutrale plek dienen zij onderzocht te worden en behandeling te krijgen en dienen zij vanuit deze rust en veiligheid een onbelast contact met beide ouders te ervaren.
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de Raad en maakt deze tot de hare.
De rechtbank is echter ook van oordeel dat het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming te beperkt is geweest om de conclusie te kunnen trekken dat de minderjarigen voor langere tijd het beste af zijn in een neutraal pleeggezin en terugplaatsing bij de moeder of plaatsing bij de vader niet (meer) in hun belang is. Nader onderzoek naar de opvoedingsvaardigheden van beide ouders, naar wat de minderjarigen nodig hebben, alsmede naar de plaats waar de kinderen het beste af zijn, is onontbeerlijk om een definitief oordeel te kunnen vellen. Namens de gecertificeerde instelling is ter terechtzitting aangegeven dat zij een onderzoek door het NIFP snel kan aanvragen en de ouders hebben hun medewerking hieraan toegezegd. Ook hebben zij ingestemd met een persoonlijkheidsonderzoek, hetgeen onderdeel uitmaakt van het NIFP onderzoek.
In de tussentijd acht de rechtbank het wel in het belang van de minderjarigen dat zij beiden de komende periode
bij elkaarin hetzelfde pleeggezin blijven wonen en niet opnieuw worden verplaatst en zal zij dus de machtiging tot uithuisplaatsing hiertoe beperken. Indien de minderjarigen onverhoopt niet tot september 2015 in het huidige pleeggezin kunnen blijven, dient de Stichting de zaak opnieuw aan de rechtbank voor te leggen.
In het door de gecertificeerde instelling aan te vragen onderzoek van het NIFP dienen in ieder geval de volgende vragen beantwoord te worden:
- wat zijn de affectieve en pedagogische vaardigheden van de ouders in relatie tot de opvoedingsbehoeften van de minderjarigen?
- wat zijn de (contra)indicaties voor de opvoeding en de verzorging van de minderjarigen bij de moeder, respectievelijk de vader en zijn zij in staat om de minderjarigen een goed en veilig opvoedklimaat te bieden?
- wat is de meest aangewezen verblijfplaats voor de minderjarigen?
Ten aanzien van het verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling
De rechtbank overweegt dat in deze procedure de zaken voortvarend moeten worden opgepakt en dat er snel duidelijkheid dient te zijn over het toekomstperspectief van de minderjarigen. Het nu vervangen van de gecertificeerde instelling door een andere, zal gepaard gaan met onwenselijke vertraging, hetgeen niet in het belang van de minderjarigen is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet aangetoond is dat de huidige gecertificeerde instelling zich niet onafhankelijk opstelt en haar taak niet adequaat genoeg uitvoert. Het is op zich betreurenswaardig dat de moeder geen vertrouwen meer in de huidige gezinsvoogdijwerker heeft maar onvoldoende is gebleken dat de huidige gecertificeerde instelling als geheel in deze zaak niet meer goed kan functioneren.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
machtigt de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in het huidige pleeggezin van 6 februari 2015 tot 4 maart 2015, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen van 4 maart 2015 tot 4 maart 2016 met behoud van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
verlengt de aan de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in het huidige pleeggezin van 4 maart 2015 tot 4 september 2015;
houdt de behandeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aan tot een nader te bepalen terechtzitting van de meervoudige kamer in deze rechtbank op uiterlijk 28 augustus 2015;
wijst af het verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling
en
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, kinderrechter, voorzitter, mr. J. Visser, kinderrechter en mr. A.E.J. Satink, kinderrechter-plaatsvervanger en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2015 in tegenwoordigheid van mr. T.B. van Amen als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.