ECLI:NL:RBDHA:2015:2353
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvragen van Syrische gezinsleden met betrekking tot overdracht aan Italië en garanties volgens het arrest Tarakhel
In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2015, zijn de asielaanvragen van een Syrisch gezin afgewezen. De eisers, bestaande uit een vader, moeder en hun minderjarige kind, hadden beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die hun aanvragen in de algemene asielprocedure had afgewezen. De eisers verzochten om voorlopige voorzieningen om uitzetting naar Italië te voorkomen totdat op hun beroepen was beslist. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken behandeld op 26 februari 2015, waarbij de eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.
De voorzieningenrechter oordeelde dat nader onderzoek niet nodig was en besloot onmiddellijk op de beroepen. De afwijzing van de asielaanvragen was gebaseerd op de veronderstelling dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvragen. Eerder waren vergelijkbare beroepen gegrond verklaard, omdat er onvoldoende garanties waren van de Italiaanse autoriteiten met betrekking tot de opvang van de eisers. De voorzieningenrechter moest nu beoordelen of de Italiaanse autoriteiten voldoende garanties hadden verstrekt in het licht van het arrest Tarakhel, dat vereist dat asielzoekers opvang krijgen die is aangepast aan hun specifieke omstandigheden.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de Italiaanse autoriteiten in hun verklaring van 20 januari 2015 voldoende garanties hadden gegeven dat de eisers op een geschikte locatie zouden worden opgevangen en dat het gezin bij elkaar zou blijven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder voldoende informatie had verstrekt over de omstandigheden van het gezin en dat de Italiaanse autoriteiten de vereiste garanties hadden verstrekt. Daarom werden de beroepen ongegrond verklaard en werden de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 maart 2015, en partijen kregen de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.