ECLI:NL:RBDHA:2015:223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
12 januari 2015
Zaaknummer
14-3676
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling van beklag ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van paspoort van minderjarige klaagster

In deze beschikking van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, wordt het beklag behandeld van een minderjarige klaagster die verzoekt om teruggave van haar in beslag genomen paspoort. Het paspoort was in beslag genomen op grond van vermoedens dat klaagster door haar familie zou worden uitgehuwelijkt en tegen haar zin naar Irak zou worden gestuurd. De officier van justitie concludeert in raadkamer tot niet-ontvankelijkverklaring van klaagster, omdat het oude paspoort inmiddels aan de gemeente Den Haag is teruggegeven en ongeldig is verklaard. De rechtbank stelt vast dat het klaagschrift tijdig is ingediend en dat de raadkamer bevoegd is tot afdoening van het beklag.

De rechtbank overweegt dat, hoewel er complexe problematiek speelt, het klaagschrift enkel betrekking heeft op de inbeslagname van het oude paspoort. De raadsman van klaagster verzoekt om teruggave van het paspoort en een uitspraak over de rechtmatigheid van de inbeslagname. De rechtbank concludeert dat het openbaar ministerie klaagster niet op de hoogte heeft gesteld van de teruggave aan de gemeente, wat in strijd is met de wet. Desondanks oordeelt de rechtbank dat de teruggave aan de gemeente, als eigenaar van het paspoort, redelijk en maatschappelijk verantwoord is. De rechtbank verklaart het beklag ongegrond, omdat de inbeslagname niet onrechtmatig was en er geen mogelijkheid is om de rechtmatigheid van de inbeslagname na teruggave te toetsen.

De beslissing van de rechtbank is genomen door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. W.G. Terwel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 januari 2015.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Kenmerk RK: 14/3676
Beschikking van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager],

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
[adres],
te dezer zake domicilie kiezende te (2518 HM) Den Haag,
Prins Hendrikstraat 103, ten kantore van advocaat mr. A.J. van Duijne Strobosch,
blijkens een daarvan opgemaakte akte op 3 september 2014 ter griffie van deze rechtbank ingediend, strekkende tot teruggave van een paspoort met nummer [paspoortnummer](hierna: het oude paspoort) aan klaagster.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van politiekorps Haaglanden met proces-verbaalnummer: [proces-verbaalnummer].
De rechtbank heeft dit beklag op 23 december 2014 in raadkamer behandeld.
Klaagster, bijgestaan door mr. A.J. van Duijne Strobosch, advocaat te Den Haag, is in raadkamer gehoord. Tevens waren in raadkamer aanwezig:
- de moeder van klaagster;
- de heer [naam 1] namens bureau Jeugdzorg;
- mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 3], eveneens verbonden aan bureau Jeugdzorg.
De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van klaagster in haar beklag, omdat het oude paspoort reeds is teruggegeven. Dit is gebeurd aan de Gemeente Den Haag. Het oude paspoort is bovendien ongeldig verklaard en doorboord. Derhalve heeft klaagster geen belang meer.

Beoordeling van het beklag.

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het beklag.
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
Vast staat dat het oude paspoort onder klaagster in beslag is genomen. In raadkamer heeft de officier van justitie medegedeeld dat het oude paspoort op grond van artikel 3 van de Politiewet in beslag is genomen, omdat er vermoedens bestonden dat klaagster – die op dat moment minderjarig was – door haar familie zou worden uitgehuwelijkt en tegen haar zin naar Irak zou worden gestuurd. De officier van justitie heeft aangegeven dat dit artikel wellicht geen grondslag bood om het paspoort voor langere tijd in beslag te nemen. Op enig moment is dan ook besloten het paspoort terug te geven aan klaagster. Omdat klaagster op dat moment reeds een nieuw paspoort had aangevraagd bij de gemeente Den Haag, waardoor het oude paspoort ongeldig was geworden, heeft de officier van justitie het oude paspoort niet aan klaagster maar aan de gemeente Den Haag teruggegeven. Het oude paspoort is blijkens een mededeling van de politie vervolgens doorboord. Omdat klaagster bij het aanvragen van het nieuwe paspoort valse gegevens heeft verstrekt (waarvoor zij wordt vervolgd), is voorts de afgifte van een nieuw paspoort geweigerd. De raadsman van klaagster heeft aangegeven dat tegen die weigering thans een bestuursrechtelijke procedure loopt.
De rechtbank stelt voorop dat, hoewel er sprake is van onderliggende, complexe problematiek, het onderhavige klaagschrift enkel ziet op de inbeslagname van het oude paspoort. De raadsman heeft aangegeven dat hij de teruggave van het oude paspoort aan klaagster verzoekt. Hoewel door de gemeente en de politie is aangegeven dat het oude paspoort ongeldig verklaard en doorboord is, betwijfelt de raadsman of dit echt zo is. Daarnaast wenst de raadsman een uitspraak van de rechtbank over de rechtmatigheid van de inbeslagname.
Allereerst dient de rechtbank vast te stellen of er enig belang is, omdat de officier van justitie heeft aangegeven dat het oude paspoort reeds is teruggegeven. Op grond van de hiervoor genoemde gang van zaken komt de rechtbank, rekening houdende met jurisprudentie van de Hoge Raad, tot het oordeel dat er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 116, derde lid, juncto artikel 116, tweede lid, sub a Sv: teruggave van het in beslag genomen voorwerp aan degene die in de visie van het openbaar ministerie redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Ingevolge lid 3 had het openbaar ministerie klaagster hiervan op de hoogte moeten stellen, waarna klaagster zich binnen veertien dagen tegen dat voornemen had kunnen beklagen. Het openbaar ministerie heeft dat echter verzuimd. Het beklag heeft derhalve het rechtskarakter van een beklag omtrent het voornemen van de officier van justitie om het inbeslaggenomen voorwerp, in afwijking van de hoofdregel van artikel 116 Sv, aan een ander dan de beslagene te doen teruggeven, alsof deze teruggave nog niet heeft plaatsgevonden (NJ 1996, 526; NJ 2007, 147).
Indien het belang van strafvordering zich daar niet tegen verzet, dient het in beslag genomen voorwerp in beginsel aan de beslagene worden teruggegeven. Uitzondering hierop is, indien iemand anders als rechthebbende kan worden aangemerkt. Daarvan is sprake als teruggave aan die ander redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is.
In het onderhavige geval is er beslag gelegd op een paspoort. Een paspoort blijft te allen tijde eigendom van de staat; klaagster was slechts houder van het paspoort. Voorts staat vast dat klaagster bij de gemeente Den Haag een nieuw paspoort heeft aangevraagd. Het oude paspoort, waarop beslag rustte, is hierdoor van rechtswege ongeldig geworden. De beslissing van het openbaar ministerie om het oude paspoort terug te geven aan de gemeente Den Haag, een orgaan van de staat, zijnde de eigenaar van het paspoort, was daarom redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord. Nu de teruggave aan een ander dan de beslagene op goede gronden is geschied, komt de rechtbank niet meer toe aan hetgeen overigens is verzocht.
Ten aanzien van het verzoek van de raadsman om een uitspraak te doen over de rechtmatigheid van de inbeslagname, overweegt de rechtbank nog dat artikel 552a Sv noch enige andere bepaling van het Wetboek van Strafvordering voorziet in de mogelijkheid om na de teruggave van het inbeslaggenomene in rechte te doen vaststellen dat de inbeslagneming onrechtmatig was (NJ 1990, 369).

Beslissing.

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Terwel, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 januari 2015.