ECLI:NL:RBDHA:2015:2225

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
462646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning, gezag, omgang en kinderalimentatie in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 februari 2015 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure betreffende de vervangende toestemming voor erkenning, gezag, omgang en kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.C. Herweijer, verzocht de rechtbank om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn minderjarige kind, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.C.V.J. van Leur, verzette zich tegen deze erkenning, omdat de minderjarige zich uitdrukkelijk verzet tegen erkenning door de man. De rechtbank heeft in haar beoordeling de belangen van de minderjarige en de moeder afgewogen en geconcludeerd dat erkenning door de man schadelijke gevolgen zou hebben voor de minderjarige, die op dat moment dertien jaar oud was en een sterke band had met een andere vaderfiguur in zijn leven.

De rechtbank heeft ook het verzoek van de man tot vaststelling van gezamenlijk gezag afgewezen, omdat hij niet als de tot het gezag bevoegde vader kon worden aangemerkt zonder vervangende toestemming voor erkenning. Wat betreft de omgangsregeling hebben partijen overeenstemming bereikt, waarbij de minderjarige eenmaal per twee weken op zondag bij de man zal zijn. De rechtbank heeft deze regeling goedgekeurd en uitvoerbaar verklaard.

Ten aanzien van de kinderalimentatie heeft de rechtbank vastgesteld dat de man, ondanks zijn verweer over zijn financiële situatie, niet voldoende heeft onderbouwd dat hij geen draagkracht heeft om de afgesproken alimentatie van € 150,- per maand te betalen. De rechtbank heeft de alimentatie vastgesteld op € 150,- per maand, ingaande 1 maart 2013, en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 14/2160
Zaaknummer: C/09/462646
Datum beschikking: 23 februari 2015
Aantal fotokopieën per beschikking
4 bij 1 advocaat
6 bij 2 advocaat
1 extra bij:
- last aan de Raad voor Rechtbijstand tot toevoeging advocaat ex 817 Rv
- Ipr zaak
- uitgebracht of uit te brengen rapport Raad voor de Kinderbescherming– gezagswijziging ten behoeve van het gezagsregister
- Kostenveroordeling ex art. 243 rv
2 extra bij:
- Benoeming van elke deskundige

Vervangende toestemming erkenning, gezag, omgang en kinderalimentatie

Beschikking op het op 21 maart 2014 ingekomen verzoek van:

[de man],

de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. J.C. Herweijer te Rijswijk.
Als belanghebbende worden aangemerkt:

[de vrouw],

de moeder,
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
advocaat: mr. B.C.V.J. van Leur te Delft.

[minderjarige] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],

de minderjarige,
in rechte vertegenwoordigd door mr. J.W. Stok, advocaat te Delft,
in de hoedanigheid van bijzonder curator.

Procedure

Bij beschikking van 13 oktober 2014 van deze rechtbank is de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en is iedere verdere beslissing ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning, gezag en omgang, de kinderalimentatie en de proceskosten aangehouden.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
  • het verweer tegen het zelfstandig verzoek kinderalimentatie;
  • een faxbericht d.d. 20 oktober 2014 met bijlagen van de zijde van de bijzondere curator;
  • een brief d.d. 20 oktober 2014 met bijlagen van de zijde van de moeder.
De minderjarige [minderjarige] heeft zowel schriftelijk als in raadkamer zijn mening kenbaar gemaakt.
Op 26 januari 2015 is de behandeling ter zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn advocaat, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de bijzonder curator.

Beoordeling

Vervangende toestemming tot erkenning
De man wenst de minderjarige te erkennen. In zijn visie is het van belang dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. Voorts acht hij het van belang dat hij juridische ouder is voor het geval de moeder iets overkomt. Nu de moeder echter weigert haar medewerking aan die erkenning te verlenen, heeft hij de rechtbank verzocht hem vervangende toestemming te verlenen. Naar zijn mening worden de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige ten gevolge van de erkenning niet geschaad.
De moeder stelt dat erkenning door de man haar belangen bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige zal schaden, nu de minderjarige zich uitdrukkelijk verzet tegen erkenning door de man. Voorts vreest de moeder dat, zodra erkenning heeft plaatsgevonden, de man zich meer met de opvoeding en verzorging van de minderjarige zal gaan bemoeien.
De bijzonder curator is van mening dat erkenning niet in het belang van de minderjarige is en moet worden geweigerd. Daartoe wordt onder meer aangevoerd dat de minderjarige zich tegen erkenning door de man verzet, alsmede dat eventuele nieuwe opgelegde structuren een bedreiging kunnen vormen voor de reeds spontaan ontstane structuren. Daarbij komt dat de minderjarige op de hoogte is van zijn afkomst en omgang heeft met de man, aldus de bijzonder curator.
De minderjarige verzet zich tegen erkenning door de man. Tijdens het kindergehoor is door de minderjarige aangegeven dat hij de heer [naam], de man die vanaf zijn geboorte in zijn leven is, als zijn vader ziet. Zijn moeder en de heer [naam] hebben sinds enkele jaren geen relatie meer. De minderjarige heeft nog wel goed contact met de heer [naam].
De rechtbank overweegt als volgt.
Tussen de moeder en de man staat vast dat de man de verwekker is van de minderjarige, zodat op verzoek van de man ingevolge artikel 1:204 lid 3 Burgerlijk Wetboek de toestemming van de moeder – bij een kind jonger dan 16 jaar – en/of van het kind zelf – als het 12 jaar of ouder is – door toestemming van de rechtbank kan worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige niet zou schaden.
Voor de beantwoording van de vraag of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarigen of de belangen van de minderjarige zou schaden, komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel de minderjarige als de man er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij de totstandkoming van een familierechtelijke betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van de minderjarige of die van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige geschaad zouden worden als de toestemming zou worden vervangen. Van schade aan de belangen van de minderjarige is sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor hem een reële risico’s is dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische- en emotionele ontwikkeling.
De rechtbank is van oordeel dat een erkenning door de man schadelijke gevolgen zal hebben voor de minderjarige. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de minderjarige thans dertien jaar oud is, eerst op achtjarige leeftijd op de hoogte is gebracht van het feit dat de man zijn biologische vader is en zich nadrukkelijk heeft verzet tegen erkenning door de man. Sinds zijn geboorte is de heer [naam] als vaderfiguur in zijn leven. De minderjarige beschouwt hem, hoewel hij niet meer samen met de moeder en de minderjarige woonachtig is, als vader en onderhoudt een goed contact met hem. Er is dan ook sprake van een vader-zoonrelatie tussen de heer [naam] en de minderjarige. De minderjarige heeft aangegeven de man niet als vader te beschouwen. Hij heeft tot enkele weken voor de zitting wel contact gehad met de man maar wil daar niet overnachten en graag alleen bij hem af en toe op bezoek gaan wanneer hij dat zelf wil. . Daarnaast neemt de minderjarige het de man kwalijk dat deze nimmer zijn verantwoordelijkheid heeft willen nemen en nog voor zijn geboorte uit het zicht verdween. Daarbij komt nog dat de minderjarige thans bij de moeder in de voor hem noodzakelijke bestendige opvoedsituatie verkeert. De rechtbank acht het aannemelijk dat erkenning van de minderjarige aan deze bestendigheid afbreuk zou kunnen doen, hetgeen niet in zijn belang is. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning afwijzen.
Gezag
Maatgevend voor de beoordeling van het verzoek tot vaststelling van gezamenlijk gezag is het bepaalde in artikel 1:253c Burgerlijk Wetboek (BW). Uit het eerste lid vloeit voort dat de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, aan de rechter kan verzoeken om de ouders met het gezamenlijke gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
Nu de man geen vervangende toestemming tot erkenning zal worden verleend, kan hij niet worden aangemerkt als de tot het gezag bevoegde vader als bedoeld in voornoemd artikel. Derhalve kan de man in dit verzoek niet worden ontvangen.
Omgang
Partijen hebben ter zitting overeenstemming over de omgangsregeling bereikt. Zij zijn overeengekomen dat de minderjarige eenmaal in de twee weken op de zondag van 13.00 uur tot 17.00 uur bij de man is. Indien de minderjarige die zondag verhinderd is, vanwege het bijwonen van een thuiswedstrijd van de voetbalclub ADO Den Haag, dan zal hij de vrijdag daaraan voorafgaand bij de man zijn van 16.00 uur tot 20.00 uur. Partijen zijn voorts overeengekomen dat de minderjarige in het kader van deze omgangsregeling voor het eerst bij de man zal zijn op vrijdag 30 januari 2015 van 16.00 uur tot 20.00 uur. Nu partijen overeenstemming hebben bereikt omtrent de omgang en niet is gebleken dat hetgeen partijen zijn overeengekomen in strijd is met de wet of het belang van de minderjarige, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen. Overigens wil de rechtbank hierbij benadrukken dat ondersteuning van de minderjarige door de moeder bij het uitvoeren van de omgangsregeling gewenst is.
Kinderalimentatie
Niet in geschil is dat bij beschikking van deze rechtbank d.d. 18 mei 2004 de door de man met ingang van 1 mei 2004 te betalen kinderalimentatie op € 150,- per maand is vastgesteld, dat bij beschikking van 8 december 2007 deze kinderalimentatie per 1 november 2004 op nihil is gesteld en dat partijen bij ouderschapsplan, door hen ondertekend op 18 juni 2013 en 30 juni 2013, zijn overeengekomen dat de man met ingang van 1 maart 2013 een kinderalimentatie van € 150,- per maand zal betalen. Als gevolg van de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a van het BW bedraagt deze alimentatie thans € 152,56 per maand.
Door de vrouw is onweersproken gesteld dat de man slechts tweemaal heeft voldaan aan zijn alimentatieverplichting. Zij verzoekt de rechtbank dan ook te bepalen dat de man met ingang van 1 maart 2013 ten behoeve van de minderjarige een kinderalimentatie zal uitkeren van € 150,- per maand.
De man stelt dat een kinderalimentatie van € 150,- per maand ingaande 1 maart 2013 niet in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. Bovendien heeft hij geen draagkracht een dergelijke alimentatie te betalen. Hij heeft een gezin, veel lagere inkomsten en schulden waarop hij moet aflossen en ter zake waarvan loonbeslag is gelegd .
De rechtbank is van oordeel dat de man niet, althans door het geheel niet overleggen van financiële stukken onvoldoende, heeft onderbouwd dat hij geen draagkracht heeft een kinderalimentatie van € 150,- per maand te betalen. Ook is niet gebleken dat een dergelijke bijdrage niet (meer) in overeenstemming met de wettelijke maatstaven zou zijn. Wat betreft de ingangsdatum overweegt de rechtbank dat zij voorbijgaat aan het verweer van de man tegen de verzochte ingangsdatum nu deze datum reeds in het door partijen in 2013 ondertekende ouderschapsplan is overeengekomen. De rechtbank zal dan ook aan het verweer van de man voorbij gaan en een kinderalimentatie bepalen van € 150,- per maand ingaande 1 maart 2013.
De rechtbank zal, conform het verzoek van de man, de proceskosten compenseren.

Beslissing

De rechtbank:
*
wijst af het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming aan de man voor erkenning van de minderjarige: [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
*
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot het vaststellen van gezamenlijk gezag over de minderjarige.
*
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] bij de man zal zijn:
- eenmaal per twee weken op de zondag van 13.00 uur tot 17.00 uur en indiende de minderjarige op de zondag verhinderd is eenmaal per twee weken op de vrijdag van 16.00 uur tot 20.00 uur ;
en verklaart deze omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de man, met ingang van 1 maart 2013, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige aan de vrouw (bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt)zal betalen een bedrag van € 150,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
verstaat dat genoemde bijdrage met ingang van 1 januari 2014 zal worden verhoogd met de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW;
*
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Zonneveld, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. I. van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2015.