ECLI:NL:RBDHA:2015:2123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
27 februari 2015
Zaaknummer
C-09-478496 - KG ZA 14-1454
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot nieuw medisch onderzoek in kort geding tegen de Staat der Nederlanden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Staat der Nederlanden. [eiser] vorderde een nieuw medisch onderzoek naar zijn detentiegeschiktheid, omdat hij van mening was dat hij detentieongeschikt was. De rechtbank heeft op basis van de ingediende stukken en het verhandelde ter zitting geoordeeld dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij detentieongeschikt is. De medisch adviseur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) had eerder vastgesteld dat [eiser] detentiegeschikt was, mits hij op een geschikte afdeling met psychiatrische begeleiding werd geplaatst. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een ander oordeel rechtvaardigen. De vordering van [eiser] is afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft benadrukt dat de zorg en medicatie die [eiser] nodig heeft, ook in de penitentiaire inrichting kunnen worden geboden, en dat er geen beletselen zijn voor zijn detentie. De uitspraak is gedaan in het kader van civiel recht en betreft een kort geding.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/478496 / KG ZA 14-1454
Vonnis in kort geding van 25 februari 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.C. van Vulpen te Haarlem,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden,(Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.M.C. van Graafeiland te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de Staat’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 18 februari 2015 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Bij op 5 april 2005 onherroepelijk geworden arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 24 december 2003 is [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 359 dagen wegens oplichting/heling.
1.2.
Op 21 augustus 2006 is [eiser] opgeroepen om zich op 18 september 2006 te melden voor het ondergaan van zijn detentie in de Penitentiaire Inrichting Westlinge te Heerhugowaard, hierna ‘de PI’. Omdat [eiser] van mening was dat hij detentieongeschikt was, is nader onderzoek gedaan naar de plaatsingsmogelijkheden met betrekking tot [eiser]. Bij brief van 3 april 2008 heeft J. Muilwijk, arts en medisch adviseur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), aan het Bureau Capaciteit en Logistiek van de DJI meegedeeld dat [eiser] detentiegeschikt is, mits hij wordt geplaatst op een gepaste afdeling met psychiatrische begeleiding.
1.3.
In verband met een door [eiser] ondergane heupoperatie, alsmede in verband met noodzakelijk geacht psychiatrisch onderzoek naar de detentiegeschiktheid van [eiser], is de detentie van [eiser] uitgesteld. Bij brief van 5 januari 2011 heeft een medisch adviseur van het DJI aan het Bureau Capaciteit en Logistiek van de DJI meegedeeld dat [eiser] detentiegeschikt is. [eiser] is echter niet opgeroepen om zijn detentie te ondergaan.
1.4.
Op 19 juli 2012 heeft de DJI het Bureau Individuele Medische Advisering (BIMA) verzocht te adviseren met betrekking tot de plaatsingsmogelijkheden van [eiser], aangezien een eerder gegeven advies inmiddels verouderd was. Bij brief van 27 juni 2014 heeft de Selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichten (DJI) aan [eiser] meegedeeld dat het BIMA hem op basis van de ontvangen medische informatie van de huisarts en een brief van GGZ op 25 juni 2014 detentiegeschikt heeft geacht en dat [eiser] wordt opgeroepen om zich op 26 augustus 2014 te melden bij de PI, bij gebreke waarvan een arrestatieprocedure zal worden gestart.
1.5.
Bij brief van 8 juli 2014 heeft de advocaat van [eiser] bij de DJI bezwaar gemaakt tegen de oproep van [eiser], aangezien [eiser] zich op het standpunt stelt dat er geen contact is geweest met GGZ en dat de DJI zonder behoorlijke onderbouwing niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat hij detentiegeschikt is. Het DJI heeft bij brief van 22 augustus 2014 aan de advocaat van [eiser] meegedeeld dat het bezwaar te laat is ingediend, zodat [eiser] daarin niet-ontvankelijk is, maar dat het bezwaar bij tijdige indiening ongegrond zou zijn verklaard, aangezien [eiser] zijn stellingen met betrekking tot zijn detentieongeschiktheid niet heeft onderbouwd en het BIMA op basis van door de huisarts van [eiser] verstrekte gegevens tot de conclusie is gekomen dat [eiser] detentiegeschikt is.
1.6.
[eiser] heeft zich op 26 augustus 2014 niet bij de PI gemeld. Daarmee heeft hij zijn status van zelfmelder verloren.
1.7.
In de periode van 26 augustus 2014 tot en met 20 november 2014 is veelvuldig gecorrespondeerd tussen de advocaat van [eiser] enerzijds en de DJI en E.Y.R. Roeleveld-Kuijper, arts en medisch adviseur bij de DJI, hierna ‘de medisch adviseur’, anderzijds. De advocaat van [eiser] heeft daarbij, met toestemming van [eiser], onder meer medische gegevens opgevraagd bij de medisch adviseur.
1.8.
De medisch adviseur heeft bij brief van 3 december 2014 aan de advocaat van [eiser] een toelichting gegeven op haar advies van 25 juni 2014. Samengevat houdt deze toelichting in dat het advies tot stand is gekomen op basis van gegevens van de huisarts, van een ontslagbericht van GGZ en van eigen waarneming tijdens een huisbezoek, dat [eiser] voor zijn chronische klachten op adequate wijze in de PI kan worden behandeld, dat de daarvoor noodzakelijke medicatie zal worden verstrekt, dat [eiser] zo nodig kan worden verwezen naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) als zijn psychische klachten toenemen en dat hij derhalve detentiegeschikt is.
1.9.
Naar aanleiding van door de advocaat van [eiser] aan de medisch adviseur gezonden stukken, waaruit volgt dat [eiser] in Turkije door middel van medicatie wordt behandeld in verband met psychische klachten en een angststoornis, heeft de medisch adviseur bij brief van 24 december 2014 aan de advocaat van [eiser] meegedeeld dat [eiser] ook voor deze klachten in de PI behandeld kan worden, dat de voorgeschreven medicatie in de PI gecontinueerd kan worden en dat er geen aanleiding is de detentie van [eiser] langer uit te stellen.
1.10.
Bij brief van 16 februari 2015 heeft de medisch adviseur aan de advocaat van de Staat meegedeeld dat de door [eiser] als productie in dit kort geding overgelegde medische gegevens (een overzicht van de apotheek van de aan [eiser] verstrekte medicijnen, een brief van 21 december 2011 van de behandelend orthopeed (waarin wordt vermeld dat de actieradius van [eiser] beperkt is tot 30 meter met stok), uitnodigingen voor een afspraak met een internist in het Kennemer Gasthuis en met een orthopeed in het Spaarne Ziekenhuis en een overzicht van de Afdeling Diëtetiek van het Kennemer Gasthuis met betrekking tot het door [eiser] te gebruiken dieet) niet van dien aard zijn dat daaruit volgt dat [eiser] detentieongeschikt is. Volgens de medisch adviseur kunnen de medicijnen ook in de PI worden verstrekt, kan hij daar een diëtist bezoeken en kunnen afspraken bij een orthopeed of internist ook vanuit de PI worden gemaakt. Voorts heeft de medisch adviseur meegedeeld dat een beperkte actieradius/mobiliteit geen contra-indicatie voor detentie is.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – de Staat op te dragen een nieuw medisch onderzoek met betrekking tot [eiser] te doen plaatsvinden, met aanhouding van de oproep van 27 juni 2014, en naar aanleiding van dit onderzoek een nieuwe beslissing te nemen, een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
2.2.
Daartoe stelt [eiser] het volgende. Bij zijn oordeel dat [eiser] detentiegeschikt is gaat de Staat uit van incomplete en verouderde gegevens. Door desondanks vast te houden aan de oproep aan [eiser] om detentie te ondergaan, handelt de Staat onrechtmatig jegens [eiser]. [eiser] heeft er recht op en belang bij dat er eerst een nieuw medisch onderzoek wordt gedaan naar zijn lichamelijke en psychische gezondheid, te meer nu de gezondheid van [eiser] in het verleden geen detentie toeliet en zijn gezondheid sindsdien alleen maar slechter is geworden. Dit volgt volgens [eiser] uit het door hem overgelegde overzicht van de apotheek van de aan [eiser] verstrekte medicijnen, uit een brief van 21 december 2011 van de behandelend orthopeed (waarin wordt vermeld dat de actieradius van [eiser] beperkt is tot 30 meter met stok), uit uitnodigingen voor een afspraak met een internist in het Kennemer Gasthuis en met een orthopeed in het Spaarne Ziekenhuis en uit een overzicht van de Afdeling Diëtetiek van het Kennemer Gasthuis met betrekking tot het door [eiser] te gebruiken dieet. Voorts is [eiser] op 9 januari 2015 in Turkije, waar hij thans uit gezondheidsoverwegingen verblijft, ten val gekomen, als gevolg waarvan hij niet meer kan lopen en voortdurende zorg en hulp nodig heeft.
2.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
[eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven.
3.2.
Volgens [eiser] is hij vanwege lichamelijke en psychische klachten detentieongeschikt en mag de Staat zonder nader onderzoek niet vasthouden aan de oproep aan [eiser] om zijn detentie in de PI te ondergaan. Echter, volgens de medisch adviseur zijn er met betrekking tot [eiser] geen beletselen voor het ondergaan van detentie en is [eiser] detentiegeschikt. In de op 3 december 2014 gegeven toelichting op het advies van 25 juni 2014 heeft de medisch adviseur verklaard dat alle zorg en medicatie die [eiser] nodig heeft in de PI kunnen worden geboden en voorts dat [eiser] zo nodig kan worden verwezen naar het PPC indien zijn psychische klachten daarvoor aanleiding geven. Weliswaar heeft [eiser] betoogd dat hij in Turkije onder psychiatrische behandeling is en dat hij ernstige klachten aan zijn heup heeft, maar [eiser] heeft deze klachten reeds eerder gemeld en deze zijn meegewogen in het oordeel van de medisch adviseur. Hetzelfde geldt voor de door [eiser] in het geding gebrachte stukken, naar aanleiding waarvan de medisch adviseur heeft verklaard dat ook in de PI medicijnen kunnen worden verstrekt, dat [eiser] ook in de PI een dieet kan volgen en dat zo nodig ook vanuit de PI afspraken bij een orthopeed of internist gemaakt kunnen worden. Dat [eiser] op 9 januari 2015 in Turkije ten val zou zijn gekomen, waardoor hij volledig hulpbehoevend zou zijn en hij zich slechts door middel van een scootmobiel of een rollator kan verplaatsen, rechtvaardigt evenmin de conclusie dat hij detentieongeschikt is. Van de zijde van de Staat is immers genoegzaam aannemelijk gemaakt dat [eiser] ook in de PI de nodige zorg zal ontvangen en dat hij desgewenst een scootmobiel of een rollator mee kan nemen in zijn cel. Tegenover al het voorgaande heeft [eiser] naar voorlopig oordeel onvoldoende onderbouwd dat hij tijdens zijn detentie in Nederland niet op een adequate wijze behandeld en verzorgd zou kunnen worden. Derhalve valt niet in te zien op grond waarvan de Staat gehouden zou zijn de tenuitvoerlegging van de aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf verder op te schorten. Anders dan [eiser] kennelijk meent valt evenmin in te zien waarom de Staat gehouden zou zijn een nieuw medisch onderzoek naar de lichamelijke en geestelijke gezondheid van [eiser] in te stellen. In juni 2014 is immers nog een dergelijk onderzoek uitgevoerd, hetgeen heeft geresulteerd in het advies van 25 juni 2014 van de medisch adviseur, terwijl de medisch adviseur nadien in december 2014 en februari 2015 nog nadere medische gegevens over [eiser] in haar oordeel dat [eiser] detentiegeschikt is heeft betrokken.
3.3.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen worden afgewezen. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 1.424,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 608,-- aan griffierecht;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2015.
mvt