ECLI:NL:RBDHA:2015:2054

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
SGR 14-8941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van reis- en verblijfskosten voor een rechtenstudie en cursus in het kader van belastingaangifte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2015 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiser, een belastingplichtige, in beroep ging tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2011. Eiser had kosten van € 3.825 voor reis- en verblijfskosten gemaakt in verband met een rechtenstudie aan de Rijksuniversiteit Leiden en een cursus 'Patent Litigation in Europe' aan de universiteit in Straatsburg. Eiser stelde dat deze kosten aftrekbaar waren als scholingsuitgaven, omdat ze noodzakelijk waren voor het op peil houden van zijn vakkennis en het adequaat vertegenwoordigen van zijn cliënten.

De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de kosten waren gemaakt ten behoeve van het op peil houden van reeds verworven kennis. De rechtbank verwees naar de relevante artikelen van de Wet op de Inkomstenbelasting, die bepalen dat uitgaven voor reizen en verblijf niet als scholingsuitgaven in aftrek kunnen worden gebracht. De rechtbank concludeerde dat de kosten niet in aanmerking kwamen voor aftrek en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het onderscheid tussen kosten die zijn gemaakt voor het verkrijgen van nieuwe bevoegdheden en kosten die zijn gemaakt voor het op peil houden van bestaande kennis. De rechtbank stelde vast dat de cursus en studie niet alleen dienden voor het behoud van kennis, maar ook voor het verwerven van nieuwe bevoegdheden, wat de aftrekbaarheid van de kosten uitsloot. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat partijen binnen zes weken hoger beroep konden instellen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/8941

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2015 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2011 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.093.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2015 te Den Haag. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A], bijgestaan door [persoon B].

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft werkzaamheden verricht met betrekking tot procesvoering inzake intellectuele eigendomszaken. De inkomsten daaruit heeft eiser in zijn aangifte IB/PVV 2011 vermeldt als resultaat uit overige werkzaamheden.
2. In 2011 heeft eiser een rechtenstudie gevolgd aan de Rijksuniversiteit Leiden alsmede de cursus ‘Patent Litigation in Europe’ aan de universiteit in Straatsburg. In verband met deze studie en cursus heeft eiser reis- en verblijfskosten gemaakt van € 3.825.
3. Eiser heeft in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2011, voor zover hier van belang, het bedrag van € 3.825 als scholingsuitgaven in aftrek gebracht.
Geschil4.In geschil is het antwoord op de vraag of eiser recht heeft op aftrek van de reis- en verblijfskosten ten bedrage van € 3.825.
6. Verweerder stelt dat eiser door het volgen van de rechtenstudie en de cursus een nieuwe bevoegdheid heeft willen verkrijgen alsmede een grotere vakkennis heeft verworven. De kosten zijn daarom in beginsel aftrekbaar als scholingsuitgaven ingevolge artikel 6.27 van de wet en niet als aftrekbare kosten als bedoeld in artikel 3.16 van de wet. Op grond van artikel 6.27 in samenhang met 6.28 van de wet komen de reis- en verblijfskosten van de door eiser gevolgde rechtenstudie en de cursus echter niet voor aftrek in aanmerking zodat terecht € 3.825 niet in aanmerking is genomen, aldus verweerder.
Beoordeling van het geschil
7. Zoals ter zitting is besproken is tussen partijen niet in geschil dat de door eiser gemaakte reis- en verblijfskosten voor de gevolgde rechtenstudie en cursus € 3.825 bedragen.
8. Met betrekking tot de vraag of voornoemde kosten als scholingsuitgaven dan wel als aftrekbare kosten ten laste van het van resultaat uit overige werkzaamheden moeten worden aangemerkt overweegt de rechtbank als volgt. De Hoge Raad heeft in haar arrest van 1 november 1995 (ECLI:NL:HR:1995:AA3146) beslist dat de kosten gemaakt in verband met een cursus niet aftrekbaar zijn op basis van het oude artikel 36 tweede lid, aanhef en letter g, van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964, indien deze:
“niet strekken tot het op peil houden van reeds verworven vakkennis - daaronder begrepen de aanvulling van die kennis welke door de ontwikkeling van het vak is geboden om de vakbekwaamheid niet te doen verminderen - maar tot de verkrijging van een bevoegdheid die hij voordien niet bezat en die tot een duurzame verbetering van belanghebbendes positie in de accountancy heeft geleid.”
Ook onder de huidige wet is een dergelijke bepaling opgenomen, in de vorm van artikel 3.16, zodat het arrest ook thans nog van belang is ter beslechting van onderhavig geschil.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rechtenstudie is gevolgd ten behoeve van het op peil houden van reeds verworven kennis zodat de kosten ter zake daarvan niet als kosten in de zin van artikel 3.16 van de wet kunnen worden aangemerkt. Zulks heeft echter ook te gelden voor de cursus in Straatsburg. Eiser heeft tijdens de zitting immers verklaard, dat hij door het volgen van de cursus niet alleen zijn kennis op peil hield, maar naar verwachting in de toekomst zonder het bijzijn van een advocaat zijn cliënten zou kunnen vertegenwoordigen. Daarmee zou eiser dus een bevoegdheid verkrijgen die hij voordien niet bezat. Ook uit de inhoud van het programma van de cursus kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat deze niet louter is bedoeld voor het op peil houden van reeds verworven kennis:
“European Patent Attorneys should acquire a deepened knowledge of patent litigation procedures in Europe and of envisaged centralised European proceedings, as well as of related rules of procedure, in order to be able to better advise their clients on the enforcement and defence of European patents in their home country and abroad. It is moreover important to take into account European infringement case law when dealing with applications before the European Patent Office, in particular before the Boards of Appeal. In this context also basic European Laws and Conventions will be covered by the course. The knowledge of the European Patent Convention and related matters by participants is a prerequisite.”
10. Vervolgens staat de rechtbank voor de vraag of het bedrag van € 3.825 op grond van artikel 6.27 in samenhang met artikel 6.28, eerste lid, sub c, van de wet (tekst 2011) in aftrek kan worden gebracht. Ingevolge artikel 6.27 van de wet komen als scholingsuitgaven in aftrek de uitgaven die door de belastingplichtige zijn gedaan voor het volgen van een studie of opleiding met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Op basis van artikel 6.28, eerste lid, sub c, van de wet behoren uitgaven die verband houden met reizen en verblijven niet tot de scholingsuitgaven. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder de aftrek van deze kosten terecht niet in aanmerking heeft genomen.
11. Gelet op het voorstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Andrea, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.