ECLI:NL:RBDHA:2015:1972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
14_9391 IBPVV
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en verrekening van loonheffing bij aanmerkelijk belanghouder

In deze zaak gaat het om een belastinggeschil tussen eiser, die in 2009 in loondienst was bij X BV en een aanmerkelijk belang in deze vennootschap had, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had een bedrag van € 10.443 aan loonheffing dat niet was afgedragen door X BV. De Belastingdienst heeft de loonheffing nageheven, maar bij het vaststellen van het belastbaar inkomen van eiser voor het jaar 2009 is de nageheven loonheffing niet volledig in aanmerking genomen. Eiser had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.871 opgegeven, waarbij hij een bedrag van € 7.159 aan te verrekenen loonheffing in aanmerking nam. De Belastingdienst stelde echter het belastbaar inkomen vast op € 18.712, zonder het volledige bedrag aan loonheffing te verrekenen.

De rechtbank oordeelt dat de nageheven loonheffing bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2009 wel in aanmerking genomen had moeten worden. De rechtbank honoreert het beroep van de Belastingdienst op interne compensatie, maar alleen voor zover dit niet leidt tot een verhoging van de aanslag. De rechtbank stelt vast dat eiser recht heeft op een bedrag van € 7.159 aan te verrekenen loonheffing, wat betekent dat het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2009 op € 33.610 dient te worden vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en laat de uitspraak van de Belastingdienst in stand.

De uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek en is openbaar uitgesproken op 25 februari 2015. Eiser kan binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/9391
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2015 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 2 september 2014 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2009 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.712 en een te betalen bedrag van € 5.249 (de aanslag).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2015.
Eiser is daar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en [persoon B]..

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser was in 2009 in loondienst van [X] B.V. ([X B.V.]) en had een aanmerkelijk belang in deze vennootschap. [X B.V.] heeft over 2009 een bedrag van € 10.443 aan loonheffing niet afgedragen. € 7.159 daarvan zag op aan eiser uitbetaald loon en € 3.284 daarvan zag op aan een medewerknemer uitbetaald loon.
2. De niet afgedragen loonheffing over 2009 is bij [X B.V.] nageheven.
3. Als bestuurder van [X B.V.] is eiser aansprakelijk gesteld voor de aan [X B.V.] opgelegde naheffingsaanslagen loonheffing over de tijdvakken januari 2009 tot en met april 2009 en heeft hij in dat verband aan de Belastingdienst ook betalingen verricht.
4. Eiser heeft voor het jaar 2009 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.871. Daarbij heeft eiser een bedrag van € 7.159 aan te verrekenen loonheffing in aanmerking genomen.
5. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder het bedrag van € 7.159 niet als te verrekenen loonheffing in aanmerking genomen en het belastbaar inkomen vastgesteld op € 18.712 (€ 25.871 -/- € 7.159). De aanslag is opgelegd naar een te betalen bedrag van € 5.249.
6. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder een bedrag van € 2.615 als te verrekenen loonheffing bij eiser in aanmerking genomen, het belastbaar inkomen vastgesteld op € 21.327 (€ 18.712 + € 2.615) en de aanslag met € 2.044 verminderd.
7. In geschil is of de aanslag tot een juist bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de hoogte van het bedrag dat bij het opleggen van de aanslag in aanmerking dient te worden genomen als te verrekenen loonheffing.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat terecht de te verrekenen loonheffing is beperkt tot een bedrag van € 2.615. Volgens verweerder brengt de redelijkheid namelijk met zich mee dat de door eiser op grond van zijn bestuurdersaansprakelijkheid verrichte betalingen - in het kader van de verrekening met de IB/PVV - allereerst worden toegerekend aan de ten behoeve van de medewerknemer nageheven loonheffing van € 3.284. Het resterende bedrag van € 2.615 dient dan te worden toegerekend aan de ten behoeve van eiser nageheven loonheffing en komt bij hem voor verrekening in aanmerking. In het geval de rechtbank om wat voor reden dan ook oordeelt dat eiser recht heeft op een groter bedrag aan te verrekenen loonheffing stelt verweerder dat - met toepassing van het leerstuk van interne compensatie - het gebruikelijk loon ingevolge artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) dient te worden verhoogd tot € 40.000.
9. Eiser neemt - zo begrijpt de rechtbank - het standpunt in dat een bedrag van € 7.159 in aanmerking dient te worden genomen als te verrekenen loonheffing en dat het belastbaar inkomen uit werk en woning alsdan dient te worden vastgesteld op € 25.871.
10. Ingevolge artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden met de aanslag verrekend de in de belastingwet aangewezen voorheffingen. In artikel 9.2, eerste lid, aanhef en onder a, en zevende lid, van de Wet IB 2001 zijn de geheven loonbelasting en de bij wijze van inhouding geheven premie volksverzekeringen als voorheffingen op de IB/PVV aangewezen.
11. Vast staat dat de niet afgedragen loonheffing voor het jaar 2009 bij [X B.V.] is nageheven. De Hoge Raad oordeelde reeds in zijn arrest van 26 september 2003, nr. 38532, ECLI:NL:HR:2003:AL2130, over de vraag wanneer nageheven loonbelasting verrekenbaar is met de aanslag IB/PVV. Volgens de Hoge Raad (rechtsoverweging 3.6) komt naast de ingehouden loonbelasting tevens voor verrekening in aanmerking het bedrag aan loonbelasting dat van de inhoudingsplichtige ter zake van het in de aanslag begrepen loon is nageheven. Dat is slechts anders - in het hier niet aan de orde zijn geval - dat eiser de voordelen waarop de naheffingsaanslag ziet niet heeft genoten (vgl. Hoge Raad 24 december 2010, nr. 09/01685, ECLI:NL:HR:2010:BM6686). Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser, gelet op de genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad voor het jaar 2009 dan ook een bedrag van € 7.159 als te verrekenen loonheffing in aanmerking nemen, zijnde het volledige bedrag van de ter zake van zijn loon niet afgedragen maar wel nageheven loonheffing. Dat eiser mogelijk niet te goeder trouw heeft gehandeld en aansprakelijk is gesteld voor de over het tijdvak van januari 2009 tot en met april 2009 niet afgedragen loonheffing doet aan dit oordeel niet af.
12. Ten aanzien van het standpunt van verweerder om toepassing van interne compensatie oordeelt de rechtbank als volgt. Vast staat dat eiser in 2009 aanmerkelijkbelanghouder was van [X B.V.]. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat hij het gehele jaar werkzaamheden voor de vennootschap heeft verricht. Onder die omstandigheden dient het gebruikelijk loon ingevolge artikel 12a, eerste lid van de Wet LB in beginsel te worden gesteld op € 40.000. Op eiser rust dan de last aannemelijk te maken dat in afwijking van de wettelijke regeling het gebruikelijk loon op een lager bedrag dient te worden vastgesteld. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat in een soortgelijke dienstbetrekking als die van eiser (waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt) een lager loon gebruikelijk is en hij heeft overigens - behoudens de opmerking ter zitting dat het slecht ging met [X B.V.] - verder niets aangevoerd. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat nog gebruikelijk loon in aanmerking dient te worden genomen. De rechtbank honoreert daarmee het beroep van verweerder op interne compensatie, echter slechts voor zover deze niet leidt tot een verhoging van de aanslag. Dat geldt in het geval het belastbaar inkomen wordt gesteld op € 33.610, bij een algemene heffingskorting van € 2007, een arbeidskorting van € 2.018 en een doorwerkbonus van € 1.237 (5% van (€ 33.610 -/- € 8.860)).
13. Het vorenstaande betekent dat het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2009 dient te worden vastgesteld op € 33.610 onder verrekening van € 7.159 aan loonheffing, hetgeen per saldo betekent dat de uitspraak op het bezwaarschrift in stand blijft.
14. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.