ECLI:NL:RBDHA:2015:1971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
09/842269-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot heroïne en cocaïne

Op 25 februari 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben en verhandelen van grote hoeveelheden heroïne en cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 september 2014 in een woning aan de [adres 1] te 's-Gravenhage samen met medeverdachten opzettelijk een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen aanwezig had. Tijdens het onderzoek zijn er in totaal 2.485 gram heroïne en 1.000 gram cocaïne aangetroffen. Daarnaast is er in een andere woning aan de [adres 2] 6.964 gram heroïne gevonden. De verdachte heeft verklaard dat hij een sleutel van de woning aan de [adres 1] had en daar af en toe verbleef. De rechtbank concludeert dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, waarbij de verdachte zich actief bezighield met de handel in drugs.

De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van vijf jaar geëist, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat zijn strafbaarheid heeft verzwaard. De rechtbank heeft de vordering tot verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 96.500,- afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld welk deel van dit bedrag door middel van de bewezenverklaarde strafbare feiten was verkregen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van witwassen, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij zich hieraan schuldig had gemaakt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842269-14
Datum uitspraak: 25 februari 2015
Tegenspraak
(Verkort vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [penitentiaire inrichting]
.

1.De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 12 december 2014 en 11 februari 2015.
Verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.J. Hoogendam, advocaat te Den Haag, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie, mr. D.M. Gosen, heeft, zoals verwoord in haar schriftelijk requisitoir, gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan alle hem ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 3 tot en met 8 genummerde voorwerpen (een geldbedrag van in totaal € 96.500,-) zullen worden verbeurdverklaard.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 11 februari 2015 medegedeeld dat zij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging.Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:

1.
hij op of omstreeks 17 september 2014 te 's-Gravenhage (in een woning aan de [adres 1]) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 2.485 gram
en/of 2.371 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of
- ongeveer 1.000 gram
en/of 160 gram, in elk geval hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde heroine en/of cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 21 juli 2014 tot en met 17 september 2014 te 's-Gravenhage (in een woning aan de de [adres 2]) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 6.964 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, zijnde heroine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 21 juli 2014 tot en met 16 september 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of heroine, zijnde cocaine en/of heroine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij in of omstreeks de periode van 21 juli 2014 tot en met 17 september 2014, te 's-Gravenhage, althans in Nederland,
van (een) voorwerp(en), te weten 96.500 euro, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is en/of (een) voorwerp(en), te weten 96.500 euro, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.

3.Het bewijs.

3.1
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
3.2
Nadere overwegingen ten aanzien van het bewijs.
Naar aanleiding van CI-informatie dat de gebroeders [verdachte] en [medeverdachte 1] zouden handelen in heroïne en cocaïne en dat zij partijen tot een kilo kunnen leveren, is de politie een onderzoek gestart waarin voornamelijk gebruik is gemaakt van observaties en het aftappen en uitluisteren van telefoongesprekken van met name verdachte [verdachte] (hierna: verdachte). De onderzoeksresultaten wijzen - naast verdachte - ook in de richting van medeverdachten [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]).
Feit 1 - [adres 1]
In de loop van dit onderzoek is (onder andere) de woning aan de [adres 1] in beeld gekomen. De politie heeft in observaties waargenomen dat verdachte zich regelmatig naar deze woning begeeft en er binnengaat, waarbij hij over een sleutel van de woning blijkt te beschikken. Zo ook op 17 september 2014; om 19:58 uur heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen verdachte en [medeverdachte 2], waaruit kon worden opgemaakt dat [medeverdachte 2] op verdachte stond te wachten voor de woning aan de [adres 1]. Enkele minuten later arriveerde verdachte met in zijn handen een zwarte tas met hengsels. Samen zijn zij de woning binnen gegaan. Zeer kort daarna, om 20:11 uur, heeft de politie de woning betreden. Binnen troffen zij - onder andere - verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aan. Op het moment dat de politie binnen kwam stond verdachte op de drempel van een kamer links achterin de woning, waarin open en bloot verdovende middelen en aanverwante artikelen lagen. [medeverdachte 2] bevond zich daar vlakbij en [medeverdachte 3] is in de woonkamer aangehouden.
In de kamer links achterin de woning stond een tafel met daar omheen drie stoelen, waarvan er één was omgevallen. Op deze tafel lag onder andere een donkere, geopende rugtas met daarin verschillende pakketten. Onderzoek van het NFI heeft uitgewezen dat dit 2485 gram heroïne en 1000 gram cocaïne betreft. Andere op tafel aangetroffen pakketjes bevatten ook heroïne en cocaïne. In de kamer is 1160 gram cocaïne en 4856 gram heroïne aangetroffen. Tevens zijn, verspreid door het hele huis, 14 telefoons en 2 simkaarten gevonden. Ook zijn ponypacks, rollen tape, drukpersen, grote mallen, een weegschaal, handschoenen, maskers, een blender met mengbeker, ballonnen, (plastic) zakken, een knijptang, opvulplaten, verpakkingsmateriaal, een sealapparaat en versnijdingsmiddel aangetroffen. Op een aantal voorwerpen in de woning is residu aangetroffen; zo zijn een pan en een soeplepel positief getest op de aanwezigheid van cocaïne.
Verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad een sleutel van de [adres 1] heeft en dat hij daar af en toe verblijft.
Gelet op de overeenkomst tussen de “zwarte tas met hengels” die door verdachte in de woning aan de [adres 1] is meegenomen en de rugtas (een donkere tas met hengsels) die op de tafel is aangetroffen en het korte tijdsbestek tussen het betreden van de woning door verdachte en het binnentreden door het arrestatieteam, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de zwarte tas die op tafel in de kamer links achterin de woning is aangetroffen, de tas is die verdachte bij zich had toen hij even daarvoor met [medeverdachte 2] de woning betrad. De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door de omstandigheid dat in het dossier geen melding wordt gemaakt van de aanwezigheid in de woning van een andere zwarte of donkere tas met hengsels.
De vraag die moet worden beantwoord, is of verdachte de bewuste verdovende middelen tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten aanwezig heeft gehad. Dit mondt uit in de vraag of sprake is van een voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking. Een beantwoording van die vraag vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval waarbij als relevante factoren onder andere te noemen zijn de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. [1] In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
Het handelen van verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden gekenmerkt als een gezamenlijk optreden waarvan de verdachten zich bewust moeten zijn geweest. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, moet immers worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] geruime tijd heeft staan wachten voor de deur van de [adres 1] tot verdachte uiteindelijk met een zwarte tas met hengsels arriveerde, welke tas blijkens de latere bevindingen van de politie verdovende middelen bevatte en duidelijk in het zicht is aangetroffen op de tafel waar ook drie stoelen omheen stonden. Afgezien van deze tas lagen her en der door het huis verdovende middelen en aanverwante artikelen in het zicht, die klaarblijkelijk bestemd waren voor het bewerken en/of verpakken van verdovende middelen. Daar komt nog bij dat [medeverdachte 3] bij de politie heeft verklaard dat alle in zijn huis rondlopende mensen op de hoogte waren van wat zich in zijn huis bevond en afspeelde, dat alle deuren in zijn woning altijd openstaan en dat de drugs en aanverwante artikelen open en bloot door de gehele woning verspreid lagen.
De rechtbank is van oordeel dat onder voornoemde omstandigheden sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten waarbij – gelet op de combinatie van de hoeveelheid drugs en de overige goederen als versnijdingsmiddelen, weegschalen en pony packs, het opzet op zijn minst gericht was op het aanwezig hebben van de drugs.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 - [adres 2]
Naast de [adres 1] heeft de politie ook de woning aan de [adres 2] doorzocht. In deze woning en de bijbehorende kelderbox waar de (ex-)vrouw en twee kinderen van [medeverdachte 2] wonen, heeft de politie in een kledingkast in de ouderslaapkamer een Action-tas met daarin 14 pakketten met een totaalgewicht van 6.964 kilogram heroïne aangetroffen.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij in de woning komt en dat hij verantwoordelijk is voor alle aangetroffen verdovende middelen. Hij heeft verklaard dat het ging “om een tasje vol met rotzooi”. Naast de Action-tas met verdovende middelen is in de woning ook een aantal voorwerpen aangetroffen die daaraan gerelateerd kunnen worden. Zo is versnijdingsmiddel gevonden in een jas van verdachte en zijn in de kamer een gebruikte injectienaald, een grammenweegschaaltje en ponypacks gevonden.
De politie heeft meerdere malen waargenomen dat [medeverdachte 2] en verdachte samen, en later zelfs verdachte alleen, de woning binnengingen. Ook de nacht voorafgaand aan de vondst van de pakketten met heroïne is verdachte naar het oordeel van de rechtbank daar geweest. Dit leidt de rechtbank af uit een telefoongesprek op 17 september 2014 om 2:23 uur tussen verdachte en [medeverdachte 2] waarin verdachte tegen [medeverdachte 2] zegt dat hij de deur open moet doen. Hierbij straalt de telefoon van verdachte de ‘dedicated’ zendmast aan voor de woning aan de [adres 2] (dat wil zeggen: de zendmast die volgens het onderzoek normaal gesproken wordt aangestraald indien men zich op voormeld adres bevindt). Voorts zijn op de tape die om de pakketten uit de Action-tas gewikkeld zat, vingerafdrukken van verdachte aangetroffen [2] . Verdachte heeft, hoewel dit gegeven om een verklaring vraagt, hierover geen verklaring willen afleggen.
Bij dit alles past dat [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de tas, die een dagje zou blijven staan, heeft weggezet voor een neef, terwijl hij even daarvoor bij de politie had verklaard dat verdachte zijn neef is. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de neef is geweest die de drugs bij [medeverdachte 2] op de [adres 2] heeft gestald.
Gelet op het bovenstaande is ook ten aanzien van de op de [adres 2] aangetroffen drugs naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 2], nu ook hier het handelen naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden gekenmerkt als een gezamenlijk optreden. Derhalve acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bewuste verdovende middelen tezamen en in vereniging met een ander ([medeverdachte 2]) voorhanden heeft gehad.
Feit 3 – handel in cocaïne/heroïne
Hierboven is reeds vastgesteld dat verdachte op 17 september 2014 een rugtas met daarin 2.485 gram heroïne en 1.000 gram cocaïne heeft vervoerd naar de woning aan de [adres 1] te Den Haag, waar verdachte ook is aangehouden. Deze verdovende middelen lagen in een open rugtas op tafel, tussen een (andere) hoeveelheid van in ieder geval 160 gram cocaïne en 2.371 gram heroïne. Het betreft een dermate grote hoeveelheid verdovende middelen, dat van een handelshoeveelheid moet worden gesproken. Dat de verdovende middelen bestemd waren voor de handel kan voorts worden opgemaakt uit de omstandigheid dat deze in plastic, met tape omwikkelde pakketten waren verpakt, klaarblijkelijk teneinde het vervoer en daarmee de handel te vereenvoudigen. Bovendien zijn in de woning verschillende voorwerpen aangetroffen waarvan naar algemene ervaringsregels mag worden aangenomen dat deze dienen ter ondersteuning van de handel in verdovende middelen, terwijl een aantal van deze voorwerpen ook daadwerkelijk sporen van verdovende middelen bevatte. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de woning werd gebruikt voor de verwerking van cocaïne en heroïne.
Hierboven is reeds overwogen dat verdachte een sleutel van deze woning had en daar naar eigen zeggen (“af en toe”) verbleef. Voorts bevat het dossier de resultaten uit het onderzoek naar de ‘dedicated’ zendmast voor het adres [adres 1] te Den Haag (dat wil zeggen: de zendmast die volgens het onderzoek normaal gesproken wordt aangestraald indien men zich op voormeld adres bevindt). Uit het onderzoek komt naar voren dat de telefoon van verdachte deze ‘dedicated’ zendmast in de periode vanaf 30 juni 2014 tot en met 17 september 2014 239 maal heeft aangestraald, waaruit volgt dat verdachte zich in die periode regelmatig in (de omgeving van) de woning moet hebben bevonden.
De rechtbank heeft ten aanzien van de verdovende middelen die op het adres [adres 2] zijn aangetroffen, vastgesteld dat [medeverdachte 2] deze daar op verzoek van verdachte had gestald. Het betreft 14 pakketten met een totaalgewicht van 6.964 gram heroïne. Ook hier gaat het om een relatief grote (handels)hoeveelheid verdovende middelen, verpakt op een manier die nadrukkelijk wijst op de handel in harddrugs.
Het dossier bevat verder de uitgewerkte tapverslagen van verschillende gesprekken die verdachte in de ten laste gelegde periode heeft gevoerd. Met uitzondering van enkele gesprekken (zoals die met [medeverdachte 2]), gaat het steeds om gesprekken met personen van wie de identiteit niet kan worden vastgesteld. In een aantal van die gesprekken, waarin overigens geen namen of adressen worden genoemd, worden door verdachte klaarblijkelijk afspraken gemaakt met afnemers onder gebruikmaking van - wat de rechtbank aanmerkt - als versluierd taalgebruik.
In dit verband wijst de rechtbank op het gesprek tussen verdachte en een onbekend persoon d.d. 7 augustus 2014 te 18:45 uur, waarin de onbekende persoon vraagt naar het ‘huisnummer’ van “een vriend.” Verdachte antwoordt daarop dat dit huisnummer “Zeven en half” is. Het hoeft geen betoog dat een dergelijk huisnummer niet bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het in dit gesprek, gezien de aard en inhoud, om een hoeveelheid waarover onderhandeld kan worden:
“NN8399 waar eeh welk nummer woont hij? die vriend
[verdachte] Zeven en half
(…)
NN8399:
laatste, laatste?
[verdachte]: ha euh hangt ervan af
(…)
[verdachte]: ja dan ja wallah dan moet zeven en half wallah!
NN839 ok ik laat je zo weten
[verdachte] oke, is goed”.
De rechtbank wijst voorts op de telefoongesprekken d.d. 9 augustus 2014 te 13.36 en 14.50 uur waarin door verdachte en een onbekend persoon wordt gesproken over een “lichte” en een “halve” en voorts op het telefoongesprek tussen verdachte en een ander onbekend persoon d.d. 10 augustus 2014 te 21:45, waarin deze aangeeft: “er is iemand die wil der drie schoenen van hebben maar hij wil wel een goeie prijs.” Verder heeft verdachte op 20 augustus 2014 te 17:52 uur met een onbekend persoon een telefoongesprek gevoerd, waarin klaarblijkelijk over handel wordt gesproken en waarin verdachte zegt: “wallah ik haal voor 6 papier.” Ten slotte wijst de rechtbank op een telefoongesprek tussen verdachte en een onbekende persoon d.d. 8 september 2014 te 15:03 uur, waarin deze aan verdachte vraagt of hij “die tabaco” “met goeie geur” heeft, waarop verdachte zegt: “je hebt mooie en vieze geur hoe veel moet je hebben.” Verdachte heeft enkel ten aanzien van de gesprekken van 9 augustus 2014 (ter terechtzitting) een verklaring afgelegd. Volgens hem ging dit over brood. Gelet op de lengte en de inhoud van de gesprekken acht de rechtbank dit ongeloofwaardig. Verdachte heeft verder in zijn verhoor bij de politie, noch op vragen ter terechtzitting opheldering verschaft omtrent de vraag waarover in deze telefoongesprekken werd gesproken en wat werd bedoeld met voormelde, geciteerde termen, terwijl dit wel om een verklaring vroeg.
Bovendien is in de woning van verdachte en zijn vrouw [betrokkene] aan het [adres 3] in de meterkast in een plastic zak een contant geldbedrag van € 96.500,-- aangetroffen, welk bedrag niet uit (legaal) inkomen van verdachte of zijn vrouw kan worden verklaard, en waarvan thans slechts ten dele kan worden aangenomen dat het afkomstig is uit schenkingen van familie en vrienden.
Gelet op voormelde omstandigheden, in hun onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich binnen de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan de handel in heroïne en cocaïne.

4.Vrijspraak.

Feit 4 – witwassen
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij het (voormelde) in zijn woning aangetroffen bedrag van € 96.500,-- heeft witgewassen. De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank komt niet tot een bewezenverklaring van witwassen nu, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, niet iedere gedraging zoals omschreven in de artikelen 420bis en 420quater direct het delict witwassen oplevert. Er moet in situaties waarin het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf – hetgeen in het onderhavige geval voor het grootste deel van het aangetroffen geldbedrag aannemelijk is -, en waarin het “verwerven” of “voorhanden hebben” daarvan wordt verweten, sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben. Deze gedraging moet een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter hebben. Dit betekent dat het enkele feit dat iemand uit eigen misdrijf verkregen voorwerpen bewaart (in dit geval een geldbedrag in een plastic tas in de meterkast van in zijn eigen woning), niet met zich brengt dat diegene daarmee de criminele herkomst van dat geld heeft getracht te verbergen of te verhullen.

5.De bewezenverklaring.

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 17 september 2014 te ’s-Gravenhage in een woning aan de [adres 1] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 2.485 gram en 2.371 gram van een materiaal bevattende heroïne en
- ongeveer 1.000 gram en 160 gram van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 17 september 2014 te ’s-Gravenhage in een woning aan de [adres 2] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6.964 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 21 juli 2014 tot en met 16 september 2014 te 's-Gravenhage telkens opzettelijk heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde.

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

7.De strafbaarheid van verdachte.

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging.

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging voorhanden hebben van een grote hoeveelheid cocaïne en heroïne in twee woningen. Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan de handel daarin. De handel in harddrugs vormt een bedreiging voor de volksgezondheid, het is immers een feit van algemene bekendheid dat het gebruik daarvan een zeer verslavende werking heeft en ernstige lichamelijke en psychische schade toebrengt aan de gebruikers ervan. Door zijn handelen heeft verdachte het gebruik, met alle schadelijke gevolgen van dien, mogelijk gemaakt. Het is bovendien algemeen bekend dat het bezit van en handel in harddrugs direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit leiden, hetgeen onrust, hinder en schade aan de maatschappij oplevert. Verdachte heeft klaarblijkelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en heeft zich geen enkele rekenschap gegeven van de schadelijke gevolgen daarvan.
Uit zijn strafblad van 18 september 2014 blijkt dat verdachte meermalen onherroepelijk veroordeeld is voor dit soort feiten. Dit heeft hem echter niet op andere gedachten gebracht want ook thans is hij weer actief bezig geweest met verdovende middelen. Het lijkt erop dat verdachte op deze wijze in zijn levensonderhoud voorziet.
De rechtbank acht in het licht van het voorgaande oplegging van onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur passend en geboden.

9.Beslag.

De rechtbank zal de vordering tot verbeurdverklaring van de op de beslaglijst onder 3 tot en met 8 genummerde voorwerpen (een geldbedrag van in totaal € 96.500,-) afwijzen, nu vooralsnog niet kan worden vastgesteld welk deel van dit bedrag door middel van de bewezenverklaarde strafbare feiten is verkregen. De officier van justitie heeft aangegeven dat er conservatoir beslag is gelegd op dit geldbedrag (en een televisie). Nu zij tevens een ontnemingsvordering heeft aangekondigd, kan dit geldbedrag dienen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

10.De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
  • 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 10 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing.

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4 (VIER) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. J.B. Wijnholt, rechter,
mr. E.A. Lensink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.C. Bruins, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 februari 2015.

Voetnoten

1.HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474.
2.Uit het proces-verbaal uitslag sporenonderzoek (p. 922), de rapporten dactyloscopisch onderzoek (p. 923-934) en het aanvullend proces-verbaal (p. 1024) maakt de rechtbank op dat op spoor AAHH1597NL twee dactyloscopische sporen (te weten de rechter- en linker duim van verdachte) zijn aangetroffen en dat op spoor AAHH1598NL één dactyloscopisch spoor is aangetroffen. Hoewel het aanvullend proces-verbaal vermeldt dat het bij dit laatste spoor zou gaan om de linker duim van verdachte, moet dit gelet op de rapporten als een kennelijke verschrijving worden aangemerkt. De rechtbank gaat er vanuit dat het de linker ringvinger van verdachte betreft.