ECLI:NL:RBDHA:2015:1965

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
09/925613-09
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling na bankoverval zonder geweld

Op 24 februari 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) van een terbeschikkinggestelde, geboren in 1960. De vordering tot verlenging, ingediend door de officier van justitie op 10 december 2014, was te laat, aangezien de TBS op 26 december 2014 zou eindigen. De rechtbank oordeelde echter dat de vordering ontvankelijk was, omdat er bijzondere omstandigheden waren die de verlenging eisten, met name het hoge recidiverisico bij beëindiging van de TBS. De rechtbank heeft geconstateerd dat de terbeschikkinggestelde een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft en dat er een hoog risico op recidive bestaat. De deskundige B. Klein heeft aangegeven dat het onwenselijk zou zijn om de TBS te beëindigen, gezien de huidige behandeltrajecten en de noodzaak voor structuur en zorg. De rechtbank heeft vastgesteld dat het indexdelict, een bankoverval waarbij de terbeschikkinggestelde een bedreiging met een vuurwapen suggereerde, als een geweldsdelict moet worden gekwalificeerd. Dit leidde tot de conclusie dat de TBS niet gemaximeerd is. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de TBS met twee jaar te verlengen, om de veiligheid van anderen te waarborgen en om de terbeschikkinggestelde de kans te geven om verder te werken aan zijn behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/925613-09
Kenmerk RK: 15/33

Beslissing d.d. 24 februari 2015

De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft te beslissen op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank van 10 december 2014, strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar, met betrekking tot:

[terbeschikkinggestelde],

geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats],
verblijvende in [kliniek],
hierna: terbeschikkinggestelde.
De rechtbank heeft gelet op de stukken, waaronder:
  • de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 december 2009 waarbij de terbeschikkingstelling werd gelast;
  • de beslissing van de rechtbank Den Haag van 5 februari 2013, waarbij de terbeschikkingstelling laatstelijk met twee jaar is verlengd;
  • het verlengingsadvies van [kliniek] van 21 oktober 2014;
  • de recente wettelijke aantekeningen;
  • voornoemde vordering van de officier van justitie, ingekomen op 10 december 2014.
De rechtbank heeft ter zitting van 10 februari 2015 de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W. Bogaardt, gehoord. Tevens werd kennis genomen van het standpunt van de officier van justitie mr. C.M. Offers.
Verder is ter zitting gehoord als deskundige B. Klein, psycholoog en behandelcoördinator.

Overwegingen

Het advies van de kliniek
Het advies van de kliniek houdt – kort samengevat – in dat terbeschikkinggestelde een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft met narcistische, borderline en schizotypische trekken. Daarnaast is er sprake van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD) en was er vanaf jonge leeftijd al sprake van verslavingsproblematiek. Gezien de complexe problematiek en de hieruit voortvloeiende beperkte draagkracht en beperkte leerbaarheid heeft de terbeschikkinggestelde veel baat bij structuur en zorg. Delictrisico’s ontstaan wanneer hij overvraagd wordt en zodoende terugvalt in middelengebruik en antisociaal gedrag. Het recidiverisico wordt in geval van beëindiging van TBS hoog geacht. Geadviseerd wordt de TBS met twee jaar te verlengen.
Het standpunt van de deskundige
De deskundige heeft in raadkamer naar voren gebracht dat er enkele weken geleden onbegeleid verlof is aangevraagd. Als dit goed verloopt, kan worden toegewerkt naar overplaatsing naar een vervolgvoorziening. Het zou naar de mening van de deskundige onwenselijk en niet in het belang van de terbeschikkinggestelde zijn als de maatregel nu zou eindigen en hij in allerijl (op basis van een aan te vragen rechterlijke machtiging) naar een andere instelling zou moeten worden overgeplaatst.
Het standpunt van terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De raadsman van de terbeschikkinggestelde heeft bepleit de termijn van de TBS met één jaar te verlengen. Volgens de raadsman is de overschrijding van de termijn voor indiening van de vordering tot verlenging niet zodanig ernstig dat daar consequenties aan verbonden zouden moeten worden. Het indexdelict is naar zijn mening een geweldsdelict, zodat de TBS niet gemaximeerd is. De terbeschikkinggestelde is beperkt belastbaar. Indien het huidige traject wordt voortgezet, kan hij toewerken naar een rustige en overzichtelijke terugkeer in de maatschappij.
De terbeschikkinggestelde zelf is van mening dat een verlenging met één jaar volstaat, omdat hij zelf voor TBS heeft gekozen en er inmiddels wel klaar mee is.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot verlenging van de TBS weliswaar te laat is ingediend, maar dat het openbaar ministerie daarin toch ontvankelijk is. De vertraging is veroorzaakt door een administratieve fout: de zaak was ten onrechte aangemerkt als een gemaximeerde TBS. Meteen nadat dat ontdekt is, is de vordering alsnog, en wel binnen een redelijke termijn, gedaan. De terbeschikkinggestelde heeft gelegenheid gehad om zich op de behandeling in raadkamer voor te bereiden.
Dat het indexdelict een geweldsdelict is waar een ongemaximeerde TBS voor geldt, volgt uit het feit dat dit gepaard ging met agressieve handelingen. Verlenging van de termijn van TBS met twee jaar is geïndiceerd wegens het recidivegevaar.

Het oordeel van de rechtbank

Verlengingsvordering
De rechtbank is met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat de vordering tot verlenging van de TBS te laat is ingediend, aangezien de maatregel van rechtswege zou eindigen op 26 december 2014 en de vordering op 10 december 2014 is ingediend, terwijl artikel 509o van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voorschrijft dat de vordering niet later dan een maand vóór het tijdstip waarop de TBS door tijdsverloop zal eindigen, wordt ingediend.
Op grond van artikel 509oa Sv is een verlengingsvordering die te laat, doch binnen een redelijke termijn is ingediend, niettemin ontvankelijk, indien er bijzondere omstandigheden zijn waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen, ondanks het belang van de terbeschikkinggestelde, verlenging van de TBS eist.
Voor niet-ontvankelijkheid is geen plaats wanneer de belangen van de terbeschikkinggestelde, die de wet beoogt te beschermen, door de te late indiening van de verlengingsvordering niet in ernstige mate zijn geschonden. In dit verband is van belang of de terbeschikkinggestelde niet te lang in onzekerheid heeft verkeerd of de verlenging al dan niet gevorderd zou gaan worden en voorts of de terbeschikkinggestelde zich nog tijdig heeft kunnen voorbereiden op een deugdelijke verdediging tegen een te laat ingediende vordering.
In deze zaak is de vordering namens het openbaar ministerie twee weken na de voorgeschreven uiterste datum, maar nog voordat de TBS door tijdsverloop zou zijn geëindigd, ingediend, terwijl de behandeling van die vordering twee maanden na het indienen daarvan heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering binnen een redelijke termijn alsnog is ingediend en voorts dat er tevens sprake is van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld, aangezien het recidiverisico bij beëindiging van de TBS hoog is. De veiligheid van de maatschappij eist verlenging van de vordering, zoals hierna zal worden overwogen. Van schending van de belangen van de terbeschikkinggestelde in zodanige mate dat de termijnoverschrijding moet leiden tot niet-ontvankelijkheid, is dan ook geen sprake. Dat betekent dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in haar vordering.
Indexdelict
De TBS is gelast naar aanleiding van een bankoverval, waarbij de terbeschikkinggestelde een briefje met de tekst “Dit is een overval geld snel blijf rustig” heeft overhandigd en de medewerkers van de bank in de waan heeft gelaten dat hij een pistool bij zich had en hen onder schot hield.
Voor beantwoording van de vraag of sprake kan zijn van een ongemaximeerde TBS moet worden vastgesteld of sprake is van een geweldsdelict, dat wil zeggen een misdrijf gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Of van een geweldsmisdrijf sprake is, kan, behalve uit de motivering van het vonnis of arrest waarbij de TBS is opgelegd, ook worden afgeleid uit de, al dan niet in onderling verband en samenhang gelezen, overige inhoud van de einduitspraak van de opleggingsrechter, zoals bewezenverklaring, bewijsmiddelen, kwalificatie, motivering van de weerlegging van gevoerde verweren en motivering van de opgelegde sanctie(s). Ook kan de rechtbank mede op grond van andere dan de in de einduitspraak vermelde gegevens – bijvoorbeeld uit het verhandelde ter terechtzitting van de opleggingsrechter, zoals daarvan blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal, en door interpretatie van het oordeel van de opleggingsrechter – tot het oordeel komen dat TBS is opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf.
Waar het op aankomt, is dat het oordeel van de verlengingsrechter dat de TBS destijds is opgelegd ter zake van een misdrijf dat was gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, in redelijkheid voorzienbaar moet zijn en dus voor de terbeschikkinggestelde niet als een verrassing komt (HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8434).
Om een bedreiging aan te kunnen merken als een geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 38e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is in zijn algemeenheid vereist dat een dreigende uiting is voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door non-verbaal handelen dat naar zijn aard agressief is jegens de bedreigde, bijvoorbeeld het tonen van een wapen of het met een auto inrijden op een persoon (vgl. Gerechtshof Arnhem, 25 juli 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BR3759).
In het onderhavige geval is niet alleen sprake geweest van een schriftelijke bedreiging door middel van het briefje dat aan de bedreigde in persoon is overhandigd, maar ook van een handgebaar door terbeschikkinggestelde dat zowel de aangever (slachtoffer) als getuigen (de medewerkers van de bank), geheel in overeenstemming met de bedoeling van terbeschikkinggestelde, hebben begrepen als het dreigen met een vuurwapen. Dit handgebaar heeft de bedreiging ondersteund, terwijl zowel het briefje als het handgebaar moeten worden geplaatst in de context van een overvalsituatie, die naar zijn aard al bedreigend is.
Dit alles maakt dat de handelwijze van terbeschikkinggestelde naar zijn aard als agressief is te beschouwen jegens aangever en de getuigen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldaan aan het criterium van artikel 38e Sr. De TBS is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet gemaximeerd.
Verlenging
Gelet op de psychische stoornis van terbeschikkinggestelde, de stappen die nog in het behandeltraject moeten worden gezet en het als hoog ingeschatte gevaar van recidive bij het wegvallen van de TBS, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen de verlenging eist en dat de termijn van de maatregel met twee jaar moet worden verlengd. Een termijn van één jaar, zoals door terbeschikkinggestelde gevraagd, is te kort omdat eerst moet blijken dat het onbegeleid verlof, dat inmiddels is aangevraagd, goed verloopt en er dan een vervolgvoorziening voor hem moet worden gezocht. Overplaatsing daarheen wordt pas over ongeveer twee jaar voorzien. In de tussentijd dient de TBS voort te duren.

Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 38d en artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling, zoals hierboven omschreven, met twee jaar.
Aldus beslist te Den Haag door:
mr. E.M.A. Vinken, voorzitter,
mr. J. Eisses en R.G.C. Veneman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Visser, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 februari 2015.
Deze beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.