In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de vergoeding van kosten voor een medisch onderzoek door het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) in het kader van een asielprocedure. Eiseres, een Iraakse vrouw, had namens haar minderjarige zoon verzocht om vergoeding van de kosten van dit onderzoek, dat zij noodzakelijk achtte om haar asielaanvraag te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat verweerder, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kosten voor het iMMO-onderzoek geen noodzakelijke kosten zijn. De rechtbank baseerde dit oordeel op de wettelijke bepalingen in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) en relevante jurisprudentie. De rechtbank benadrukte dat het aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is om te beoordelen of een medisch onderzoek nodig is in het kader van de asielprocedure. Eiseres had betoogd dat de kosten van het onderzoek als noodzakelijk moesten worden aangemerkt, maar de rechtbank volgde dit betoog niet. De rechtbank concludeerde dat de kosten voor het iMMO-onderzoek niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat het niet noodzakelijk was gebleken om dit onderzoek te laten verrichten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.