Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2014 heeft verweerder de aanvraag van eiser van
14 november 2013 tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 30 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook waren aanwezig mevrouw[naam 1] (referente) en mevrouw S. Cihangiz (tolk Turks). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 30 oktober 2014 heeft de rechtbank op grond van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om het door de rechtbank in rechtsoverweging 6.3 van die uitspraak geconstateerde gebrek in het besluit van 20 februari 2014 te herstellen en het bestreden besluit aan te vullen dan wel een nieuw besluit te nemen.
Verweerder heeft op 7 november 2014 het besluit aangevuld. Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 18 december 2014. Op grond van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Overwegingen
1. Verweerder heeft zich in zijn brief van 7 november 2014 op het standpunt gesteld dat hij gelet op artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 terecht heeft afgezien van het verlenen van een vertrektermijn, aangezien eiser bij zijn aanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt. Er is immers sprake van een schijnrelatie, aldus verweerder. Eiser heeft betwist dat sprake is van een schijnrelatie en zich op het standpunt gesteld dat hij geen onjuiste gegevens heeft verstrekt.
2. In artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 staat, voor zover van belang, dat verweerder kan bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten indien de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning is afgewezen wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag heeft afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb. Volgens verweerder waren de door eiser aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde stukken niet aan te merken als nova, omdat deze niet nieuw waren of omdat op voorhand was uitgesloten dat deze konden afdoen aan het eerdere besluit. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de aanvraag niet is afgewezen wegens het verstrekken van onjuiste gegevens. Verweerder heeft dan ook ten onrechte onder verwijzing naar artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten.
4. Het voorgaande betekent dat verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet heeft hersteld. Ook het aangevulde besluit is onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid en dus genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:47 van de Awb. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit zal worden vernietigd, voor zover daarin aan eiser een vertrektermijn is onthouden.
5. Nu verweerder reeds de gelegenheid is geboden het geconstateerde gebrek te herstellen, ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder op te dragen opnieuw te beslissen op het bezwaar. De rechtbank zal dan ook op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien. De rechtbank zal het bezwaar gegrond verklaren en het primaire besluit herroepen voor zover daarin aan eiser een vertrektermijn is onthouden. Op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt de rechtbank dat eiser binnen vier weken na verzending van deze uitspraak Nederland moet verlaten. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.191,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het geven van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 487,--, en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- herroept het primaire besluit, voor zover daarin aan eiser een vertrektermijn is onthouden;
- bepaalt dat eiser binnen vier weken na verzending van deze uitspraak Nederland moet verlaten;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,-- (zegge: honderd vijfenzestig euro) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.191,50 (zegge: eenentwintighonderd eenennegentig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Vreede, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's‑Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.