De beoordeling
1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2. Eiser heeft eerder, op 10 februari 2010, een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag is bij besluit van
9 augustus 2010 afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van
27 april 2011 (AWB 10/30807) door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, gegrond verklaard. De Afdeling heeft bij uitspraak van 29 juni 2012 (zaak nr. 201105867/1) het hiertegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 27 april 2011 vernietigd, het beroep op andere gronden alsnog gegrond verklaard en het besluit van
9 augustus 2010 vernietigd. Op 19 november 2012 heeft verweerder de aanvraag opnieuw afgewezen. Bij uitspraak van 22 juli 2013 (AWB 12/38997) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Afdeling heeft deze uitspraak op 27 februari 2014 (zaak nr. 201307538/1) bevestigd.
3. Het besluit van 3 september 2014 is, met uitzondering van het in dit besluit opgelegde inreisverbod, van gelijke strekking als het besluit van 19 november 2012, zodat op het tegen dat besluit ingestelde beroep het onder rechtsoverweging 1 weergegeven beoordelingskader van toepassing is.
4. Eiser heeft aan de aanvraag van 1 september 2014 ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer naar Somalië, en specifiek zijn woonplaats Mogadishu, heeft te vrezen door Al-Shabaab te worden verdacht van spioneren voor de overheid, waardoor hij een risico zal lopen op een behandeling strijdig met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Ter onderbouwing hiervan heeft eiser in de bestuurlijke fase gewezen op:
1. het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Somalië van december 2013 (hierna: het ambtsbericht);
2. de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 22 mei 2014 (AWB 14/9771);
3. de tussenuitspraak in dezelfde zaak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 12 augustus 2014 (AWB 14/2598);
4. de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 25 augustus 2014 (AWB 14/8489);
5. de notitie ‘Veelgestelde vragen – Somalië: terugkeer uit het westen en beschuldiging van spionage’ van augustus 2014 van VluchtelingenWerk Nederland, met de volgende (nog niet eerder genoemde) bijlagen:
- het rapport ‘Country information and guidance – Somalia’ van 9 april 2014 van de UK Home Office;
- het artikel ‘Mogadishu cannot qualify as an internal flight alternative’ van 26 september 2013 van Amnesty International;
- het rapport ‘Security and protection in Mogadishu and South-Central Somalia’ van mei 2013 van de Danish Immigration Service and Landinfo;
- het internetbericht ‘Hundreds of foreigners holed up in South Sudan camps’ van 14 juli 2014 van IRIN;
- het internetbericht ‘How Somalia’s al-Shabab militants hone their image’ van 5 juni 2014 van de BBC;
- het rapport ‘Update on security and protection issues in Mogadishu and South-Central Somalia’ van maart 2014 van de Danish Immigration Service;
- het artikel ‘Memo to The Hague: Somalia is not safe’ van 27 november 2013 van Human Rights Watch;
- het internetbericht ‘Delivered by the Netherlands into the clutches of a suicide bomber in Somalia’ van 29 november 2013 van Amnesty International;
- het internetbericht ‘Police shoot dead suspected suicide bomber in Mogadishu’ van 3 november 2013 van de BBC;
- het internetbericht ‘Somalia: Somalis from diaspora denounce Al-Shabaab threats’ van 9 januari 2014 van Sabahi;
- het internetbericht ‘Somalia bombs kill at least 15 people at restaurant in Mogadishu’ van 7 september 2013 van The Guardian;
- een document ‘statement on the current security situation on Mogadishu city as at 19 August 2013’ van 19 augustus 2013 van Tony Burns;
- een mailwisseling, gedateerd 7 mei 2013, met Tony Burns;
- het rapport ‘Reply by the United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) in response to request for guidance on the application of the internal flight or relocation alternative, particularly in respect of Mogadishu, Somalia’ van 25 september 2013 van de UNHCR;
6. een brief van augustus 2014 van VluchtelingenWerk Nederland, met de volgende (nog niet eerder genoemde) bijlagen:
- het artikel ‘International protection considerations with regard to people fleeing Southern and Central Somalia’ van januari 2014 van de UNHCR;
- het ‘Report of the Secretary General on Somalia’ van 3 maart 2014 van de Security Council van de United Nations;
- het artikel ‘Somalia: Mogadishu’s Huriwa district at risk of Al-Shabaab takeover’ van 20 februari 2014 van Sabahi;
- een ‘map of areas of control in Somalia’ van 26 juni 2014 van de International Crisis Group;
- het bericht ‘Hundreds of residents in Mogadishu flee clashes between Somali government forces and militants’ van 20 februari 2014 van Hiiraan;
- een overzicht van veiligheidsincidenten in Mogadishu in de periode van maart-juli 2014, afkomstig van Via Factiva, BBC en Reliefweb;
- het artikel ‘Somalie combats a Mogadiscio contre une milice locale’ van 15 augustus 2014 van Liberation;
- het internetbericht ‘Somali MP shot dead outside mosque by al-Shabab’ van 1 augustus 2014 van BBC News;
- het internetbericht ‘Somalia’s Al-Shabab militants attack troops in Mogadishu van 19 augustus 2014 van de BBC.
In beroep heeft eiser nog gewezen op:
- het rapport ‘Country of Origin Information Report, South and Central Somalia Country Overview’, van augustus 2014 van het European Asylum Support Office;
- het rapport ‘Forced returns to South and Central Somalia, including to Al-Shabaab areas: a blatant violation of international law’ van 28 oktober 2014 van Amnesty International;
- een e-mail van Tony Burns van 29 september 2009;
- een e-mail van Ela Dziekonska van 12 maart 2012;
- een brief van VluchtelingenWerk Nederland met als bijlagen, voor zover hiervoor niet genoemd:
- het rapport ‘Security and Governance in Somalia: Consolidating Gains, Confronting Challenges, and Charting the Path Forward’ van International Crisis Group van 8 oktober 2013;
- het bericht ‘UN Security Council urged to tighten arms embargo on Somalia’ van Amnesty International van 4 maart 2014;
- het bericht ‘Guidance on the application of the internal flight or relocation alternative, particularly in respect of Mogadishu’ van UNHCR van 25 september 2013;
- het bericht ‘Extremist Violence Returns to Hit Mogadishu’ van Inter Press Service van 3 augustus 2013;
- het rapport ‘Somalia – Country of Origin Information (COI) report’ van het United Kingdom Home Office – Border Agency van 5 augustus 2013;
- het persbericht ‘The Netherlands: Halt Plan to Deport Somalis’ van Human Rights Watch van 21 februari 2013;
- het rapport ‘Mogadishu’s dilemma: who’s in control?’ van de Jamestown Foundation van 14 juni 2013;
- het bericht ‘Al Shabab infiltration into Mogadishu worries AMISOM’ van Hiiraan van 15 maart 2014;
- het rapport ‘Update on security and protection issues in Mogadishu and South-Central Somalia: Including information on the judiciary, issuance of documents, money transfers, marriage procedures and medical treatment’ van Landinfo – Country of Origin Information Centre van maart 2014;
- het rapport ‘Country of Origin information report – South and Central Somalia Country Overview’ van het European Asylum Support Office van augustus 2014;
- het rapport ‘Forced returns to South and Central Somalia, including to Al-Shabaab areas: a blatant violation of international law’ van Amnesty International van 28 oktober 2014.
5. In het ambtsbericht is op pagina 19, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
‘
Vrees voor spionage
Uit het westen terugkerende Somaliërs mijden over het algemeen gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab, zelfs als hun clan daar vandaan komt. Terugkeerders lopen het risico er van te worden verdacht te spioneren voor de SFG of aan de SFG gelieerde troepen. In de verslagperiode is de houding van Al-Shabaab ten opzichte van vermeende spionnen verder verscherpt. Volgens bronnen worden teruggekeerde Somaliërs per definitie als verdacht beschouwd door Al-Shabaab (inclusief personen uit de diaspora), evenals personen met een westers paspoort of personen die niet behoren tot de in een gebied overheersende clan. In de verslagperiode waren er berichten dat Al-Shabaab mannen executeerde op verdenking van spionage. Zo werden op 6 juni in Barawe twee mannen door een vuurpeloton geëxecuteerd, nadat ze er door Al-Shabaab van waren beschuldigd te spioneren voor de SFG en AMISOM.’
6. Paragraaf 23.4.6 van het Besluit van 7 maart 2014, nummer WBV 2014/6, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: WBV 2014/6) luidt als volgt:
“De hieronder genoemde groepen staan in de negatieve aandacht van Al-Shabaab en zijn aangewezen als aandachtsgroep:
(…)
• vreemdelingen die op basis van individuele omstandigheden (die meer inhouden dan
enkel de terugkeer uit het westen) er door Al-Shabaab van worden verdacht te spioneren
voor de overheid.
Vreemdelingen behorende tot een aandachtsgroep kunnen, mede gelet op de omstandigheid dat zij op basis van hun terugkeer uit het westen in de negatieve aandacht van de zijde van Al-Shabaab kunnen komen te staan, op basis van geringe indicaties in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw indien de herkomst geloofwaardig is en zij afkomstig zijn uit:
• delen van Zuid- en Centraal-Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab; of,
• overige delen van Zuid- en Centraal- Somalië (exclusief Mogadishu) waar Al-Shabaab op basis van hun aanwezigheid en invloed een reële bedreiging vormen.
Ook gebieden waarover onvoldoende actuele informatie beschikbaar is, maar een bestendige invloedrijke rol van Al-Shabaab aannemelijk is, moeten hiertoe worden gerekend.
Bij het beoordelen van het individuele risico in het herkomstgebied en tijdens de reis daar naar toe betrekt de IND in ieder geval:
• de clanafkomst in relatie tot de positie van de clan in het gebied;
• de banden met- en de situatie van de familieleden;
• de duur van verblijf in het westen.
Er is sprake van een individuele toets waarbij de asielzoeker aannemelijk moet maken dat hij behoort tot een dergelijke groep én dat hij persoonlijk in die hoedanigheid risico’s loopt van de zijde van Al-Shabaab. Voor leden van de aandachtsgroep die terugkeren naar Mogadishu geldt in het licht van de positie van terugkeerders aldaar dat indicaties van geringe aard niet volstaan. De IND beoordeelt op basis van het algemene toetsingskader of de individuele omstandigheden van de vreemdeling tot inwilliging van de aanvraag leiden.”
7. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in het kader van de beoordeling of eiser bij terugkeer een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling te wachten staat, nieuw gebleken feiten en omstandigheden zijn aangevoerd. In dit verband heeft eiser gewezen op de omstandigheid dat Somaliërs bij terugkeer vanuit het Westen in toenemende mate problemen ondervinden van Al-Shabaab, waardoor zij het risico lopen aan een behandeling, als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, te worden blootgesteld. De rechtbank dient te beoordelen of uit de door eiser in dit verband aangehaalde stukken blijkt dat de veiligheidssituatie in Mogadishu, waaruit eiser afkomstig is, ten tijde van de totstandkoming van het besluit van 3 september 2014 ten opzichte van de situatie ten tijde van het besluit van 19 november 2012 zodanig is gewijzigd dat niet op voorhand is uitgesloten dat deze gewijzigde situatie kan afdoen aan het eerdere besluit, in zoverre dat ziet op toelating op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
8. In paragraaf 2.3 van het ambtsbericht staat vermeld dat de veiligheidssituatie in de verslagperiode in heel Zuid- en Centraal-Somalië nog altijd zeer slecht is en dat volgens een aantal bronnen de veiligheidssituatie in Mogadishu en in de rest van Zuid- en Centraal Somalië zelfs verslechterd is ten opzichte van de vorige verslagperiode, met name voor personen die zijn teruggekeerd uit het buitenland. Deze verslechtering vond, aldus het ambtsbericht, vooral plaats vanaf de periode april/mei van 2013.
Paragraaf 2.3.1 (Mogadishu) vermeldt daarnaast dat Somaliërs die vanuit de diaspora terugkeren en andere Somalische terugkeerders die niet kunnen rekenen op een sociaal en/of clanvangnet, verhoogd risico lopen te maken te krijgen met geweld en intimidatie.
Over terugkeerders staat in het ambtsbericht vermeld (pagina 19) dat zij bij terugkeer het risico lopen te worden verdacht te spioneren voor de SFG of aan de SFG gelieerde troepen en dat in de verslagperiode de houding van Al-Shabaab ten opzichte van vermeende spionnen verder is verscherpt.
9. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande dat de veiligheidssituatie (in Mogadishu) voor personen die zijn teruggekeerd vanuit het buitenland/de diaspora in relevante zin is gewijzigd. Aldus is sprake van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden, zodat het besluit van 3 september 2014 kan worden getoetst, in zoverre daarin is geweigerd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
10. Eiser heeft betoogd dat op verschillende punten een discrepantie bestaat tussen de informatie, weergegeven in het ambtsbericht, en de tekst van het door verweerder gevoerde landgebonden asielbeleid, neergelegd in paragraaf 23.4.6 van WBV 2014/6. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat uit het ambtsbericht kan worden afgeleid dat alle uit het Westen teruggekeerde Somaliërs per definitie een risico lopen om door Al-Shabaab als spion te worden beschouwd, terwijl volgens het WBV 2014/6 individuele omstandigheden vereist zijn om als vreemdeling te kunnen worden gerekend tot een aandachtsgroep die in de negatieve aandacht staat van Al-Shabaab.
Daarnaast wordt in het beleid volgens eiser ten onrechte onderscheid gemaakt tussen enerzijds vreemdelingen die behoren tot de hiervoor onder 6 genoemde aandachtsgroep en afkomstig zijn uit een gebied (binnen Zuid- en Centraal-Somalië) dat door Al-Shabaab wordt gecontroleerd of waar zij een reële bedreiging vormen (exclusief Mogadishu), en anderzijds vreemdelingen die behoren tot die aandachtsgroep, maar afkomstig zijn uit Mogadishu, waardoor ten aanzien van die laatste groep geringe indicaties niet volstaan om aan te nemen dat de vreemdeling in de negatieve aandacht staat van Al-Shabaab. Dat onderscheid is, gelet op de algemene situatie in Mogadishu, niet gerechtvaardigd, aldus eiser.
11.Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het ambtsbericht weliswaar blijkt dat Somaliërs die uit het buitenland terugkeren het risico lopen in de negatieve aandacht van Al-Shabaab te staan, omdat zij van spionage kunnen worden verdacht, maar dat daaruit niet blijkt dat iedere uit het Westen terugkerende Somaliër door Al-Shabaab wordt herkend als terugkeerder en om die reden daadwerkelijk problemen ondervindt. Wat betreft de situatie in Mogadishu heeft verweerder van belang geacht dat Mogadishu niet onder controle staat van Al-Shabaab, waar bepaalde gebieden in Zuid- en Centraal-Somalië dat wel staan. Daarnaast geldt dat terugkeer volgens het ambtsbericht, een eerder ambtsbericht van november 2012 en het rapport ‘Update on security and protection issues in Mogadishu and South-Central Somalia 1 to 15 November 2013’ uit maart 2014 van een Deens/Noorse fact finding mission die in november 2013 heeft plaatsgevonden, veelvuldig plaatsvindt. Dit maakt volgens verweerder de context waarin vreemdelingen naar Mogadishu terugkeren anders dan die voor vreemdelingen die terugkeren naar een gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab.
12. Zoals ook volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4373) heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uit het ambtsbericht niet kan worden afgeleid dat elke uit het Westen naar Somalië teruggekeerde Somaliër het risico loopt te worden verdacht van spionage door Al-Shabaab. Er bestaat geen aanleiding om daar anders over te oordelen voor terugkeerders naar specifiek Mogadishu. Uit paragraaf 2.3.1 blijkt weliswaar dat in toenemende mate aanslagen in Mogadishu plaatsvinden, dit geweld gericht is op specifieke doelen (bijvoorbeeld terugkeerders) en dat deze terugkeerders een verhoogd risico lopen te maken te krijgen met geweld en intimidatie, maar hieruit blijkt niet dat elke terugkerende Somaliër als zodanig herkend wordt en derhalve bedoeld risico loopt. Met de overige ingebrachte stukken heeft eiser evenmin aannemelijk gemaakt dat de enkele terugkeer vanuit het Westen naar Mogadishu voldoende is om te concluderen dat een terugkeerder een reëel risico loopt als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De door eiser ingeroepen stukken, waaronder de door eiser aangehaalde uitspraken, staan derhalve niet in de weg aan een beleid dat als uitgangspunt heeft dat op basis van individuele omstandigheden de gestelde vrees voor Al-Shabaab wordt beoordeeld. Daarbij merkt de rechtbank op dat de door eiser aangehaalde passage op pagina 19 van het ambtsbericht lijkt te zien op terugkeer naar gebied dat onder controle/invloed van Al-Shabaab staat. De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 25 augustus 2014 (AWB 14/8489) betreft evenmin de terugkeer naar Mogadishu. Dat verweerder het beleid hanteert dat op Somaliërs afkomstig uit Mogadishu een zwaardere bewijslast rust om de individuele vrees aannemelijk te maken, dan Somaliërs afkomstig uit sommige andere delen van Somalië, en dat beperkte individuele indicaties derhalve niet volstaan, acht de rechtbank evenmin in strijd met het ambtsbericht. Verweerder heeft zich ten aanzien van Mogadishu terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat de veiligheidssituatie in sommige districten, vooral aan de rand van de stad, slecht is en dat de Al-Shabaab daar ‘s nachts de dienst uitmaakt en soms in het centrum aanslagen pleegt, moet worden bezien in de context van de omvang van deze stad met meer dan één miljoen inwoners. Daarnaast blijkt uit het door verweerder genoemde rapport van maart 2014 van een Deens/Noorse fact finding mission, dat uit het Westen terugkerende Somaliërs veelvuldig naar Mogadishu terugkeren, ongeacht de clanachtergrond, terwijl terugkeer naar gebieden die onder controle van de Al-Shabaab staan wordt gemeden (pagina 21 van het rapport). Dit maakt de context waarin vreemdelingen naar Mogadishu terugkeren anders dan die voor vreemdelingen die terugkeren naar een gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab of waar zij op basis van hun aanwezigheid en invloed een reële bedreiging vormen.
Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot het vaststellen van het in WBV 2014/6 neergelegde beleid heeft kunnen komen. Verweerder heeft in de enkele omstandigheid dat eiser na een verblijf in het Westen naar Mogadishu terug zal keren dan ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat hij een reëel risico zal lopen op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling.
13. Eiser heeft betoogd dat hij bij terugkeer naar Mogadishu ook op individuele gronden een dergelijk reëel risico loopt, zowel vanwege de aanwezigheid en het handelen van Al-Shabaab als anderszins. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij geen familieleden heeft in Mogadishu die hem bescherming kunnen bieden, en dat hij niet beschermd kan worden door zijn clan (Darod), die een minderheid vormt in Mogadishu dan wel niet aanwezig is. Ook heeft eiser gewezen op de omstandigheid dat hij al langere tijd buiten Somalië verblijft en hij zijn levensstijl heeft veranderd, waardoor hij als terugkeerder herkenbaar is en risico loopt.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser evenmin op basis van individuele omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat hij door Al-Shabaab zal worden opgemerkt en voor hen te vrezen zal hebben, noch dat uitzetting naar Mogadishu anderszins tot een onmenselijk bestaan zal leiden. Verweerder heeft bij de beoordeling mogen betrekken dat in de eerdere procedure is geoordeeld dat uit de door eiser gestelde incidenten niet kon worden afgeleid dat hij in de negatieve aandacht stond van Al-Shabaab en dat eiser een periode heeft geleefd onder de leefregels van Al-Shabaab, zodat hij uit eigen ondervinding kan weten welke gedragingen aandacht zullen trekken. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij zodanig lang in het Westen heeft geleefd dat om hij die reden (meer dan andere terugkeerders) zal opvallen. Verder heeft eiser voor zijn vertrek een aantal jaren in Mogadishu gewoond en heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat in Mogadishu geen clangenoten (van de Darod, subclan Marehan) verblijven die hem bij voorkomende problemen zouden kunnen beschermen. Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte gewezen op de omstandigheid dat uit het rapport van maart 2014 van een Deens/Noorse fact finding mission, dat verweerder ook al in het voornemen heeft genoemd, naar voren komt dat het belang van clanbanden, met name in steden, is verminderd. De beroepsgrond faalt.
15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM en heeft verweerder hem terecht niet in het bezit heeft gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Gelet hierop bestaat geen aanleiding tot het stellen van de door eiser bedoelde prejudiciële vragen.
16. Nu het bestreden besluit stand kan houden bestaat evenmin aanleiding tot vernietiging van het inreisverbod.
17. Derhalve is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.