ECLI:NL:RBDHA:2015:1856
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2015 uitspraak gedaan in een procedure betreffende een verzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen bij besluit van 15 januari 2015. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te voorkomen totdat op het beroep was beslist. Tijdens de zitting op 17 februari 2015 was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter overwoog dat, aangezien er al eerder afwijzende besluiten waren genomen met betrekking tot verzoekers asielaanvragen, de rechter alleen kon toetsen of er nieuwe, relevante feiten of omstandigheden waren die de afwijzing konden rechtvaardigen. Verzoeker voerde aan dat hij een verklaring van de Iraakse ambassade had overgelegd, waaruit bleek dat zijn woonverklaring authentiek was. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat deze verklaring geen nieuw rechtens relevant feit was, omdat het slechts een bevestiging was van een eerder ingediend document. Bovendien was niet aangetoond dat verzoeker daadwerkelijk in Makhmur had gewoond op het moment van afgifte van de verklaring.
Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing van de asielaanvraag konden rechtvaardigen. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en verzoeker werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.