ECLI:NL:RBDHA:2015:1856

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
23 februari 2015
Zaaknummer
AWB 15-886
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2015 uitspraak gedaan in een procedure betreffende een verzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen bij besluit van 15 januari 2015. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te voorkomen totdat op het beroep was beslist. Tijdens de zitting op 17 februari 2015 was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter overwoog dat, aangezien er al eerder afwijzende besluiten waren genomen met betrekking tot verzoekers asielaanvragen, de rechter alleen kon toetsen of er nieuwe, relevante feiten of omstandigheden waren die de afwijzing konden rechtvaardigen. Verzoeker voerde aan dat hij een verklaring van de Iraakse ambassade had overgelegd, waaruit bleek dat zijn woonverklaring authentiek was. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat deze verklaring geen nieuw rechtens relevant feit was, omdat het slechts een bevestiging was van een eerder ingediend document. Bovendien was niet aangetoond dat verzoeker daadwerkelijk in Makhmur had gewoond op het moment van afgifte van de verklaring.

Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing van de asielaanvraag konden rechtvaardigen. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en verzoeker werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE Rechtbank DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/886 en 15/885

uitspraak van 24 februari 2015 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker, V-nummer [nummer]

(gemachtigde: mr. E. Maalsen)
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Diepenhorst).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2015. Verzoeker is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [tolk], tolk.

Overwegingen

1. Aangezien beroep bij de rechtbank is ingesteld kan de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien hij na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2 Verzoeker heeft op 8 augustus 2008 voor het eerst een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft die aanvraag bij het in rechte onaantastbaar geworden besluit van 28 juli 2010 afgewezen. Bij de in rechte onaantastbaar geworden besluiten van 18 april 2012, 21 november 2012 en 15 augustus 2013 heeft verweerder verzoekers tweede, derde en vierde asielaanvraag afgewezen. Er werd geen geloof gehecht aan zijn herkomst. De voorliggende aanvraag is van gelijke strekking als verzoekers voorgaande aanvragen.
3 Het is vaste jurisprudentie dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover rechtens relevante nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen. Wel zal de rechter altijd toetsen of zich bijzondere omstandigheden voordoen als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor het Rechten van de Mens, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998 (het arrest Bahaddar; JV 1998/45).
4 Verzoeker voert aan dat sprake is van rechtens relevante nova.
Hij heeft een verklaring van de Iraakse ambassade in Den Haag van 24 november 2014 (de verklaring van de ambassade) overgelegd, waaruit blijkt dat de woonverklaring van 9 februari 2012 authentiek is. Met de woonverklaring, waarin staat dat hij in het district Makhmur (dat ressorteert onder de provincie Ninewa) staat ingeschreven, heeft hij zijn herkomst dan ook aannemelijk gemaakt. Hem kan niet worden tegengeworpen dat hij niet eerder een soortgelijke verklaring van de ambassade heeft ingebracht, nu hij ervan uitging dat de eerdere door hem overgelegde documenten voldoende waren. Hij had destijds geen zorgen over de veiligheidssituatie in Irak, zodat geen reden bestond naar de ambassade te gaan of naar de lokale autoriteiten. De ambassade heeft de verklaring niet alleen op basis van de woonklaring afgegeven, nu uit de brief van de ambassade van 20 januari 2015 blijkt dat de ambassade zelfstandig onderzoek in het bevolkingsregister verricht. Voorts betekent de omstandigheid dat hij in juni 2008 Makhmur heeft verlaten, niet dat hij daar op 9 februari 2012 niet kon staan ingeschreven. Van hem kan niet worden verlangd dat hij ook nog aantoont welke periode hij daar heeft gewoond. Verzoeker heeft met het nieuwe document zijn herkomst aannemelijk gemaakt. Omdat hij afkomstig is uit de provincie Ninewa is het op 13 oktober 2014 ingestelde besluitmoratorium en vertrekmoratorium voor Iraakse vreemdelingen (het besluit- en vertrekmoratorium) van toepassing.
5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verklaring van de ambassade geen rechtens relevant novum is en dat verzoeker daarmee zijn herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt.
6 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
De verklaring van de ambassade is geen rechtens relevant novum. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat aan de verklaring van de ambassade de woonverklaring van 6 februari 2012 ten grondslag ligt, die verzoeker reeds in zijn tweede asielprocedure heeft overgelegd en waarover een rechterlijk oordeel is gegeven. Voorts is niet gebleken dat de ambassade vóór afgifte van de verklaring nader onderzoek heeft verricht en wordt in de verklaring van de ambassade alleen een oordeel gegeven over de authenticiteit van de woonverklaring en niet over de juistheid van de inhoud. Dit blijkt verder ook niet uit de brief waarop eiser ter zitting heeft gewezen. Verder blijkt uit de woonverklaring slechts dat verzoeker op het moment van afgifte stond ingeschreven in Makhmur en niet of en wanneer hij daar daadwerkelijk heeft gewoond. Bovendien heeft verzoeker verklaard in juni 2008 – en derhalve meer dan drie jaar vóór het moment van afgifte – Makhmur te hebben verlaten. Ten slotte heeft verzoeker geen in rechte te honoreren verklaring gegeven waarom hij een soortgelijke verklaring niet eerder heeft kunnen laten opstellen en overleggen. Met het overleggen van de verklaring van de ambassade heeft verzoeker zijn herkomst dan ook niet alsnog aannemelijk gemaakt. Gelet daarop kan hij zich niet met succes beroepen op het inmiddels ingestelde besluit- en vertrekmoratorium ten aanzien van Irak.
6.1
De voorzieningenrechter overweegt dat in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn gelegen en zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en verder geen sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest Bahaddar, zodat er voor rechterlijke toetsing van het bestreden besluit geen plaats is.
7 Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86 van de Awb ongegrond verklaard.
Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
1. verklaart het beroep inzake AWB 15/885 ongegrond;
2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening inzake AWB 15/886 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Izaks, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)