ECLI:NL:RBDHA:2015:1855
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvragen en voorlopige voorziening in het kader van Dublin-overdracht naar Duitsland
In deze zaak, uitgesproken op 24 februari 2015 door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zijn verzoekers, waaronder een gezin met drie minderjarige kinderen, in beroep gegaan tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de Duitse autoriteiten aan verzoekers een visum hebben verstrekt, waardoor Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek volgens de Dublin-verordening. Verzoekers hebben verzocht om een voorlopige voorziening om hun uitzetting naar Duitsland te voorkomen totdat op hun beroep is beslist.
Tijdens de zitting op 17 februari 2015 hebben verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde, hun bezwaren tegen de overdracht naar Duitsland uiteengezet. Zij voerden aan dat asielzoekers in Duitsland geen toegang hebben tot effectieve rechtsmiddelen en dat er in Duitsland geen adequate opvang voor hen zou zijn, wat in strijd zou zijn met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoekers niet voldoende bewijs hebben geleverd dat Duitsland zich niet aan zijn verdragsverplichtingen zal houden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Duitse autoriteiten hebben aangegeven aan alle verdragsverplichtingen te voldoen en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat dit niet het geval zal zijn.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens het beroep ongegrond verklaard op basis van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun rechten in Duitsland in gevaar komen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de asielaanvragen door de Nederlandse autoriteiten aan zich worden gehouden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na verzending.