ECLI:NL:RBDHA:2015:1854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
23 februari 2015
Zaaknummer
AWB 15-1334 en 15-1333
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening van Oekraïense staatsburger

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2015 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening en een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De verzoeker, een Oekraïense staatsburger, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris was afgewezen. De staatssecretaris stelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij in Oekraïne als reservist was opgeroepen en dat hij in de negatieve aandacht van de politie stond. Verzoeker voerde aan dat hij ondergedoken was vanwege zijn betrokkenheid bij verkiezingsfraude en dat hij vreesde voor vervolging in Oekraïne. Tijdens de zitting op 17 februari 2015 werd de zaak behandeld, waarbij zowel verzoeker als de staatssecretaris zich door gemachtigden lieten vertegenwoordigen.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims en dat de door hem overgelegde documenten en verklaringen tegenstrijdig waren. De rechter concludeerde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij persoonlijk was opgeroepen voor militaire dienst en dat er geen bewijs was voor een algehele mobilisatie in Oekraïne. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris terecht de asielaanvraag had afgewezen en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/1334 en 15/1333

uitspraak van 24 februari 2015 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker, V-nummer [nummer]
(gemachtigde: mr. Y. Tamer)
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Diepenhorst).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2015. Verzoeker is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aangezien beroep bij de rechtbank is ingesteld kan de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien hij na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak
2 Verweerder heeft de asielaanvraag van verzoeker afgewezen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Oekraïne als reservist is opgeroepen. Voorts is het niet geloofwaardig dat verzoeker in de negatieve aandacht van de politie en leden van de heersende politieke partij staat.
3 Verzoeker stelt in Oekraïne wegens betrokkenheid bij verziekingsfraude door de politieke partij “Partij van de regio’s” in de negatieve aandacht van de politie en leden van de heersende politieke partij te staan. Omdat hij werd gezocht is hij ondergedoken en heeft hij ’s nachts als bewaker op een bouwplaats gewerkt. Voorts is het niet bevreemdingwekkend dat hij ondanks zijn vrees voor de politie bij de belastingdienst in Oekraïne een nieuw Burgerservicenummer heeft aangevraagd, omdat de belastingdienst niet is verbonden met het ministerie van justitie.
Verzoeker stelt voorts te zijn opgeroepen te dienen in militaire dienst. Hij heeft de oproep van het Militaire Commissariaat van Ivano Frankivsk van 9 september 2014 uit angst dat hij zou worden ontdekt bij zijn uitreis niet meegenomen, maar daarvan wel foto’s kunnen overleggen. Voorts blijkt uit de door hem overgelegde stukken dat in Oekraïne vooralsnog vier mobilisaties zijn geweest en dat daarbij geen eenvormige werkwijze is gehanteerd. Indien bij verweerder onduidelijkheid bestaat over de mobilisaties moet hij daarnaar volgens artikel 4 van richtlijn 2004/83/EG (de Definitierichtlijn) onderzoek verrichten. Verzoeker werkt als technicus met landbouwvoertuigen en uit nieuwsberichten blijkt dat alle technici zijn opgeroepen. Bovendien heeft in zijn geboorteplaats Ivano Frankivksk een algehele mobilisatie plaatsgevonden. Indien verzoeker in het regeringsleger moet dienen zal hij naar Oost-Oekraïne worden gezonden, terwijl zich daar een situatie voordoet als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. De mensenrechten worden met regelmaat geschonden en de regeringstroepen worden ingezet tegen de burgerbevolking. Hij zal dan een bijdrage moeten leveren aan het plegen van oorlogsmisdaden. De militaire operaties gaan immers gepaard met een stelselmatige, willekeurige en onevenredige inzet van wapens, zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de burgerbevolking. Volgens artikel 9, tweede lid, aanhef en onder e, van de Definitierichtlijn kan een daad van vervolging de vorm aannemen van vervolging of bestraffing wegens dienstweigering, wanneer het vervullen van militaire dienst misdrijven tegen de vrede, oorlogsmisdrijven of misdrijven tegen de menselijkheid zou inhouden. Verzoeker wijst erop dat het Bayerisches Verwaltungsgericht München bij uitspraak van 20 augustus 2013, zaak C-472/13, aan het Hof van Justitie in dat kader prejudiciële vragen heeft gesteld. De antwoorden op deze vragen zijn van essentieel belang voor de beoordeling van de onderhavige zaak, zodat deze moeten worden afgewacht.
3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve aandacht van de politie en leden van de heersende politieke partij staat. Voorts heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk is opgeroepen, noch dat sprake is van een algehele mobilisatie. Verweerder stelt dat hij voldoende onderzoek heeft verricht naar de situatie in Oekraïne, nu hij het Bureau Land en Taal (BLT) heeft geraadpleegd. Wat betreft de prejudiciële vragen stelt verweerder zich op het standpunt dat van een vergelijkbare situatie geen sprake is, zodat de antwoorden van het Hof van Justitie voor deze zaak niet van belang kunnen zijn.
4 De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker heeft verklaard dat zijn aandeel in de gestelde verkiezingsfraude bestond uit het vervoeren van vervalste stembiljetten. Uit zijn verklaringen kan dan ook worden afgeleid dat hij een marginale rol heeft gespeeld. Voorts heeft hij daarover tegenstrijdig verklaard. Zo heeft verzoeker eerst verklaard dat hij anderhalve week na zijn ontslag als chauffeur in maart 2012 werd bezocht door de politie, maar later verklaard dat dit twee maanden voor zijn vertrek uit Oekraïne op 3 december 2014 gebeurde. Verder verklaarde hij eerst dat de partij “De Vrijheid” de verkiezingen had gewonnen, maar verklaarde hij later niet te weten wat de uitslag van de verkiezingen was. Verzoeker heeft verder eerst verklaard dat hij op 3 december 2014 vanaf zijn woonadres Oekraïne heeft verlaten, maar later verklaard dat hij tot zijn vertrek ondergedoken zat. Ten slotte is het bevreemdingwekkend dat verzoeker stelt bij de belastingdienst een Burgerservicenummer te hebben aangevraagd. De belastingdienst maakt immers deel uit van dezelfde overheid als de politie waardoor verzoeker werd gezocht. Niet geloofwaardigheid is dat dergelijke algemene informatie als een Burgerservicenummer niet wordt gedeeld door de verschillende departementen. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van verzoekers asielrelaas geen positieve overtuigingskracht en derhalve ongeloofwaardig is dat hij in Oekraïne problemen zal ondervinden wegens betrokkenheid bij de verkiezingsfraude.
5.1
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk is opgeroepen. Niet valt in te zien waarom hij de oproep die hij stelt te hebben ontvangen in Oekraïne heeft achtergelaten, terwijl hij wel andere documenten, waaronder een identiteitsbewijs, heeft meegenomen. Verder valt niet in te zien dat hij zijn ‘witte kaart’ niet heeft mee kunnen nemen. Beide documenten hebben immers betrekking op de kern van zijn asielrelaas. Ook uit de door verzoeker overgelegde foto’s van een persoonlijke oproep blijkt niet dat hij is opgeroepen. De oproep is immers niet gedateerd en niet op naam gesteld. Bovendien blijkt daaruit niet dat de weigering de oproep te beantwoorden, wordt bestraft. Voorts is de inhoud van de oproep tegenstrijdig met de verklaringen van verzoeker, nu in de oproep staat dat de ontvanger zich op 9 september 2014 moet melden, terwijl verzoeker heeft verklaard dat hij zich eind september dan wel begin oktober 2014 moest melden. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker heeft verklaard dat hij voor het vervullen van de dienstplicht is afgekeurd en derhalve niet kan worden aangemerkt als reservist.
5.2
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van een algehele mobilisatie in (regio’s van) Oekraïne niet is gebleken. De door verzoeker overgelegde stukken geven geen eenduidig beeld van de mobilisaties en zijn daarover onderling tegenstrijdig. Bovendien staat in het artikel van Slavyangrad.org van 18 januari 2015 dat oproeping in persoon geschiedt. De tegenstrijdigheden zien voorts onder meer op de categorieën geselecteerde personen en het aantal reservisten dat is opgeroepen. Hij heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij door middel van een algehele mobilisatie is opgeroepen. De berichten over een mobilisatie in Ivano Frankivsk maken dat niet anders, omdat daaruit uitsluitend blijkt dat er rellen hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de oproeping van een beperkte groep personen als onderdeel van een grotere mobilisatie.
5.3
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat de omstandigheid dat uit de door verzoeker overgelegde stukken blijkt dat het leger behoefte heeft aan landbouwtechnici niet met zich brengt dat álle personen met een dergelijke expertise reeds zijn opgeroepen. Bovendien blijkt uit de verklaringen van verzoeker niet dat hij een diepgravende opleiding als landbouwtechnicus heeft genoten, maar slechts dat hij is opgeleid om auto’s en tractoren te besturen.
5.4
Verzoekers betoog dat hij aan het front bij oorlogsmisdrijven betrokken zal raken kan dan ook verder buiten beoordeling blijven. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter verder geen aanleiding het onderzoek aan te houden in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie op de prejudiciële vragen van Het Bayerisches Verwaltungsgericht München.
5.5
Ten aanzien van verzoekers beroep op artikel 4, eerste lid, van de Definitierichtlijn overweegt de voorzieningenrechter dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 23 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC8565) dat de daarin opgenomen samenwerkingsplicht niet verder strekt dan dat verzoeker in de gelegenheid wordt gesteld om elementen ter staving van zijn asielverzoek in te dienen en verweerder, na te hebben bezien in hoeverre deze elementen relevant zijn en aanleiding geven dit verzoek in te willigen, het resultaat van de beoordeling daarvan, voordat een beslissing wordt genomen, mededeelt aan verzoeker, zodat deze de mogelijkheid heeft eventuele gebreken te herstellen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder aan deze verplichting voldaan.
6 De voorzieningenrechter overweegt voorts dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat zich in Oost-Oekraïne een situatie voordoet als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Uit de door verzoeker overgelegde stukken blijkt weliswaar dat de situatie aldaar zorgelijk is, maar niet dat in Oost-Oekraïne sprake is van zodanig willekeurig geweld dat verzoeker door zijn enkele aanwezigheid aldaar een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden zal lopen.
7 Verweerder heeft gelet op het voorgaande de aanvraag terecht afgewezen.
Het beroep heeft geen redelijke kans van slagen, zodat het verzoek wordt afgewezen. Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, verklaart de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, tevens het beroep ongegrond.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
1. verklaart het beroep inzake AWB 15/1333 ongegrond;
2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening inzake AWB 15/1334 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Izaks, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie: www.raadvanstate.nl)