ECLI:NL:RBDHA:2015:1773

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
09-819621-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op café in Leiden met bedreiging en diefstal

Op 19 februari 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 oktober 2014 een overval heeft gepleegd op een café in Leiden. De verdachte, geboren in 1992 in Somalië en thans gedetineerd, werd beschuldigd van afpersing en diefstal. Tijdens de overval bedreigde hij de barmedewerker, [slachtoffer 1], met een mes en dwong hem tot de afgifte van geld, drank, sleutels en een pinpas. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 5 februari 2015, waarbij de officier van justitie, mr. K. van Halderen, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. R.E. van Zijl, aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de barmedewerker onder bedreiging van geweld heeft gedwongen tot de afgifte van geld en goederen. De verdachte heeft verklaard dat hij de pinpas en sleutels van een kennis had gekregen, maar de rechtbank achtte deze verklaring niet aannemelijk. De verdachte werd kort na de overval aangehouden, waarbij de pinpas van het slachtoffer bij hem werd aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de overval had gepleegd en dat hij met de pinpas geld had gepind.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan afpersing en diefstal, en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte zich moet houden aan de voorwaarden van reclasseringstoezicht. De uitspraak is gedaan in het belang van de veiligheid van de samenleving en ter bescherming van de slachtoffers van dergelijke misdrijven.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/819621-14
Datum uitspraak: 19 februari 2015
Tegenspraak
(Promis vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992 [geboorteplaats] (Somalië),
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [P.I.].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 5 februari 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Halderen en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. R.E. van Zijl, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 oktober 2014 te Leiden, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van (ongeveer) 183,30 euro en/of 80 euro en/of een pinpas op naam van [slachtoffer 1] en/of een ID-kaart en/of flessen (sterke) drank en/of sleutels, in elk geval een hoeveelheid geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [café], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (ongeveer) 183,30 euro en/of 80 euro en/of een pinpas op naam van [slachtoffer 1] en/of een ID-kaart en/of flessen (sterke) drank en/of sleutels in elk geval een hoeveelheid geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [café], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd "maak die deur open. Ik weet dat je de sleutels hebt" en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd "beter werk je mee vriend. Anders gaat er wat gebeuren" althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- heeft geprobeerd die [slachtoffer 1] op te sluiten en/of
- ( steeds) een groot mes heeft getoond aan en/of heeft gericht op die [slachtoffer 1]
2.
hij op of omstreeks 24 oktober 2014 te Leiden met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een geldautomaat heeft weggenomen 10 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot het weggenomen geldbedrag heeft verschaft en/of het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een pinpas met bijbehorende pincode op naam van [slachtoffer 1].

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 24 oktober 2014 heeft er een overval plaatsgevonden op [café] in Leiden. Van deze overval heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op 24 oktober 2014 als barkeeper in [café] in Leiden werkzaam was en dat hij, na zijn werkzaamheden te hebben afgerond, rond 04:00 uur het café heeft verlaten. Bij het verlaten van het café kwam er een man op hem af die tegen hem zei: “Maak die deur open. Ik weet dat je sleutels hebt”. Aangever zag dat de man een mes bij zich had van ongeveer 15 centimeter. Aangever heeft de deur van het café weer geopend, waarop de man zei: “Beter werk je mee vriend, anders gaat er wat gebeuren”. De man wilde geld. Aangever heeft de kassa geopend en heeft ongeveer € 140,- aan briefgeld en de 1 en 2 euro munten die zich in de kassa bevonden aan de man gegeven, waarbij de man steeds het mes op aangever gericht hield. Op aanwijzen van aangever heeft de man ook een enveloppe met daarin een bedrag van € 23,30 gepakt. Omdat de man ook de inhoud van de portemonnee van aangever wilde hebben, heeft aangever ongeveer € 80,- uit zijn portemonnee aan de man gegeven. Daarop vroeg de man naar de pinpas en de ID-kaart van aangever, welke aangever, samen met zijn pincode, aan de man heeft gegeven. De man vroeg naar de sterke drank, waarop aangever de man 5 flessen sterke drank heeft gegeven. Ook wilde de man de sleutels van de zaak, welke aangever aan de man gaf. Daarop is de man er vandoor gegaan, waarna aangever 112 heeft gebeld. De man was donkergetint, droeg een trainingsbroek en -jack met zwarte en donkergrijze tinten en had een soort muts over zijn hoofd getrokken, die leek op een muts die bestemd is voor onder een helm. [2]
Diezelfde nacht, rond 04:40 uur, hoorde verbalisant [verbalisant] via de meldkamer van de overval op [café]. Verbalisant is daarop op zoek gegaan naar de overvaller, van wie het signalement luidde dat hij donker getint was, een donkergrijze trainingsbroek en een lichtgrijs jack droeg en dat hij een gele Jumbo tas met flessen sterke drank bij zich had. Toen hij op de [straat 1] reed, zag hij in de [straat 2], welke straat ongeveer 500 meter van het café verwijderd is, een man lopen die gehaast en van de linker- naar de rechterzijde van de straat liep. Verbalisant sprak de man aan en vroeg hem waar hij vandaan kwam. De man, die gekleed was in een grijs joggingsjack met capuchon en witte touwtjes en die een grijze joggingsbroek en een t-shirt om zijn nek droeg, zei dat hij zojuist bij een pinautomaat geweest was. De man, die verdachte bleek te zijn, is daarop om 4:55 uur aangehouden. [3] Tijdens de fouillering op het politiebureau werden bij verdachte een Rabobank Wereldpas op naam van [slachtoffer 1] en 2 sleutelbossen aangetroffen. [4] Van de bankpas en een sleutelbos heeft verdachte afstand gedaan en deze goederen zijn door de politie teruggegeven aan aangever. [5] Na zijn aanhouding is van verdachte een foto gemaakt. Verdachte droeg op dat moment een donkere broek, een donker jack met capuchon en witte touwtjes en een soort col om zijn nek. [6]
Na onderzoek is gebleken dat er met de pinpas van aangever op 24 oktober 2014 om 04:48 uur is gepind. Aangever heeft geconstateerd dat er € 10,- van zijn rekening is afgeschreven. [7] De beelden van de betreffende pintransactie zijn opgevraagd. Op deze beelden is man te zien die een jack met capuchon en witte touwtjes draagt en een soort col tot over zijn neus. [8]
De rechtbank ziet zich voor de vragen gesteld of het verdachte is geweest die de overval op [café] heeft gepleegd en/of hij (daarna) met de pinpas van aangever geld van diens rekening heeft opgenomen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, met dien verstande dat ten aanzien van het bedrag van € 23,30 in de enveloppe geen sprake is van gedwongen afgifte, derhalve niet van afpersing, maar van (gekwalificeerde) diefstal, nu verdachte dit bedrag zelf heeft weggenomen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat de enkele omstandigheid dat bij verdachte de pinpas van aangever en sleutels zijn aangetroffen niet tot de conclusie kunnen leiden dat verdachte ook de persoon is geweest die de overval gepleegd heeft. De raadsvrouw heeft erop gewezen dat verdachte een verklaring heeft voor de aanwezigheid van deze spullen: hij heeft deze goederen de bewuste nacht in bewaring genomen voor een kennis. Deze verklaring is niet strijdig met enig bewijsmiddel, doch enkel met een mogelijke bewezenverklaring, aldus de raadsvrouw.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de bewuste nacht wakker werd, dat hij niet meer kon slapen, dat hij een biertje heeft gepakt en vervolgens op straat, om de hoek van zijn huis, een jointje is gaan roken en het biertje heeft gedronken. Op dat moment kwam een kennis langs lopen die hem een pinpas en sleutels liet zien. Die kennis vroeg verdachte of hij die spullen bij zich wilde houden. Verdachte ging daarmee akkoord en heeft de spullen aangenomen. Verdachte is vervolgens een rondje gaan lopen. Na enkele tientallen meters werd hij door de politie aangehouden en gefouilleerd. Bij deze fouillering is de pinpas van aangever aangetroffen. Toen de politie aan hem vroeg hoe hij aan de pinpas kwam, heeft hij gezegd dat deze van een kennis was. Dat hij gezegd heeft dat hij zojuist had gepind, zoals de politie heeft opgeschreven, is onjuist, aldus verdachte. Desgevraagd heeft verdachte verklaard dat hij niet heeft gekeken welke naam er op de pinpas stond en dat hij er niet bij nagedacht heeft of het allemaal wel klopte. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij zich tot het onderzoek ter terechtzitting op zijn zwijgrecht heeft beroepen en niet eerder met bovenstaande verklaring is gekomen, omdat hem tijdens zijn detentie in de penitentiaire inrichting ter ore is gekomen dat de kennis, van wie hij de spullen had gekregen, een gevaarlijke jongen is, die hem (via vrienden van verdachte) op het hart heeft gedrukt zijn naam niet te noemen. Op de vraag waarom verdachte vorenstaand verhaal niet heeft verteld zonder de naam van die kennis te noemen, heeft verdachte verklaard dat de politie alles verdraait. Op de vraag waarom verdachte dat verhaal dan niet aan de rechter-commissaris of in raadkamer heeft verteld, heeft verdachte verklaard dat hij niet iemand zomaar vals wil beschuldigen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet aannemelijk. Zoals blijkt uit de in de inleiding genoemde bewijsmiddelen is verdachte de bewuste nacht kort na de overval op ongeveer 500 meter afstand van [café] aangehouden, waarbij verdachte tegen de verbalisant heeft verklaard dat hij zojuist had gepind. De rechtbank heeft geen enkele reden om aan de juistheid van dit (op ambtsbelofte opgemaakte) proces-verbaal te twijfelen. Bij zijn aanhouding had verdachte de pinpas van aangever [slachtoffer 1] bij zich. Met de pinpas van aangever was enkele minuten voordat verdachte werd aangehouden gepind. De persoon op de beelden van deze pintransactie komt qua uiterlijke kenmerken en voor wat betreft kleding volledig overeen met de persoon van verdachte ten tijde zijn aanhouding en met de beschrijving van aangever [slachtoffer 1]. Verdachte heeft geen aannemelijke, andersluidende verklaring voor deze belastende omstandigheden gegeven. De door hem eerst ter terechtzitting afgelegde verklaring kan niet als zo een verklaring aangemerkt worden, nu deze verklaring rechtstreeks wordt weerlegd door de bewijsmiddelen in het dossier. Immers, de route die verdachte heeft verklaard te hebben afgelegd voordat hij werd aangehouden, komt niet overeen met de plaats en de richting waarin de verbalisant [verbalisant] verdachte voor zijn aanhouding heeft zien lopen. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan hetgeen deze verbalisant daarover op ambtsbelofte heeft gerelateerd. De verklaring van de verbalisant hieromtrent past wel in het scenario dat verdachte zojuist met de genoemde pinpas had gepind en niet in het door verdachte geschetste alternatieve scenario. Om die reden passeert de rechtbank ook het verweer van de raadsvrouw op dit punt.
Gelet op het op het ontbreken van een aannemelijke, andersluidende verklaring voor voornoemde belastende omstandigheden - waarbij ook het zeer korte tijdsverloop tussen de overval, het pinnen en de aanhouding van verdachte opvalt - kan het, naar het oordeel van de rechtbank, niet anders dan dat het verdachte is geweest die [café] heeft overvallen en vervolgens met de pinpas van aangever heeft gepind, en aldus op die wijze de goederen, zoals omschreven in de tenlastelegging, heeft verkregen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - dat verdachte:
1.
op 24 oktober 2014 te Leiden met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van
160euro en 80 euro en een pinpas op naam van [slachtoffer 1] en een ID-kaart en flessen sterke drank en sleutels toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [café],
en
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
23,30euro toebehorende aan [café], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die
[slachtoffer 1]gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd "maak die deur open. Ik weet dat je de sleutels hebt" en
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd "beter werk je mee vriend. Anders gaat er wat gebeuren"
- steeds een groot mes heeft getoond aan en heeft gericht op die [slachtoffer 1];
2.
hij op 24 oktober 2014 te Leiden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat heeft weggenomen 10 euro, in elk geval enig geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte zich de toegang tot het weggenomen geldbedrag heeft verschaft en het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een pinpas met bijbehorende pincode op naam van [slachtoffer 1].

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op.
Feit 1
Eerste cumulatief:
afpersing;
Tweede cumulatief:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Feit 2:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en de bijzondere voorwaarde, zoals door de reclassering is geadviseerd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal bepalen dat het inbeslaggenomen geld wordt teruggegeven aan de rechthebbende, te weten [slachtoffer 1].
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om, indien de rechtbank toekomt aan het opleggen van straf, rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een dergelijk feit. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om een groot deel van de eventueel op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een nachtelijke overval op een café in Leiden en aan diefstal. Verdachte heeft, onder bedreiging van een mes, van de aanwezige barmedewerker geld, drank, sleutels, een ID-kaart en een pinpas, inclusief pincode, geëist. Met deze pinpas heeft verdachte vervolgens ook geld gepind. Door zijn handelen heeft verdachte duidelijk gemaakt slechts zijn eigen geldelijk gewin na te streven en de gevoelens van zijn slachtoffer hieraan ondergeschikt te achten. Een overval als deze kan langdurig nadelige gevolgen hebben voor het slachtoffer en draagt bovendien bij aan de gevoelens van onveiligheid die bestaan in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
Bij feiten als onderhavige is een forse gevangenisstraf passend en geboden. Bij de bepaling van de hoogte daarvan heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten, zoals vastgesteld door de LOVS. Derhalve zal de rechtbank aan verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Ten aanzien van de persoon van de verdachte wordt overwogen dat de rechtbank niet uit objectieve bron heeft vast kunnen stellen hoe het werkelijk met verdachte gaat. Weliswaar heeft de reclassering een rapport opgesteld aan de hand van hetgeen verdachte over zichzelf heeft verklaard, maar verdachte heeft de reclassering niet toegestaan met referenten te spreken, zodat de verklaringen van verdachte niet zijn getoetst. Daar komt bij dat uit de getuigenverklaring van de ex-vriendin van verdachte, afgelegd tegenover de politie, een heel ander en minder rooskleurig beeld van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden rijst dan het beeld dat verdachte van zichzelf en van zijn omstandigheden schetst. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om daarmee in strafmatigende zin rekening te houden. Gelet op het kennelijke gemak waarmee verdachte tot het plegen van onderhavige feiten is overgegaan en de onduidelijkheid omtrent zijn beweegredenen daartoe, acht de rechtbank begeleiding en toezicht door de reclassering op zijn plaats, met het doel recidive tegen te gaan. De rechtbank zal daarom aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarde van een meldplicht bij de reclassering verbinden. Anders dan door de officier van justitie is gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte een langere proeftijd op te leggen dan de gebruikelijke proeftijd van 2 jaren.
Nu het dossier geen beslaglijst bevat, kan de rechtbank geen beslissing nemen op de vordering van de officier van justitie daaromtrent.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 310, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 cumulatief/alternatief en onder feit 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan;
het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op.
Feit 1
Eerste cumulatief:
afpersing;
Tweede cumulatief:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Feit 2:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat deel van die straf, groot
8 (ACHT) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd zal melden bij Stichting Reclassering Nederland, zolang en zo frequent als die instelling dit noodzakelijk acht en zich daarbij zal houden aan de voorwaarden die hem door of namens deze instelling zullen worden gegeven;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.F. Baaij, voorzitter,
mr. M.A.J. van de Kar, rechter,
mr. E.M.A. Vinken, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N.M.E. Oudshoorn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 februari 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2014266136, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden en omstreken, met bijlagen (doorgenummerd blz. 2 t/m 117).
2.Proces-verbaal van aangifte, blz. 27, 28 en 29.
3.Proces-verbaal van aanhouding, blz. 8 en 9.
4.Kennisgeving van inbeslagneming, blz. 39 en 41.
5.Afstandsverklaring, blz. 49 en Bewijs van ontvangst, blz. 50.
6.Geschrift, te weten een foto van verdachte na zijn aanhouding, blz. 11 en 12.
7.Proces-verbaal van aangifte, blz. 28.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 december 2014, blz. 71.