ECLI:NL:RBDHA:2015:1755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
C-09-471147 - FA RK 14-6011
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over minderjarigen door de rechtbank Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2015 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de moeder ontheffing te verlenen van het ouderlijk gezag over haar minderjarige kinderen. De moeder, die op een geheim adres woont, heeft de zorg voor haar kinderen sinds 6 juni 2012, maar er zijn zorgen over haar geschiktheid om voor hen te zorgen. De Raad heeft geconstateerd dat de moeder niet in staat is om de basale verzorging en veiligheid voor de kinderen te bieden. Ondanks dat de moeder goede intenties heeft, blijkt zij onbetrouwbaar en niet in staat om afspraken na te komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende heeft voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld voor een mogelijke terugplaatsing van de kinderen. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat een ontheffing van het gezag noodzakelijk is om hen de kans te geven een veilige hechtingsrelatie met de pleegouders te ontwikkelen. De rechtbank heeft de Jeugd- en Gezinsbeschermers benoemd tot voogdes over de minderjarigen en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 14-6011
Zaaknummer: C/09/471147
Datum beschikking: 20 februari 2015

Ontheffing van het gezag

Beschikking op het op 5 augustus 2014 ingekomen verzoek van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, Locatie Haarlem,
hierna: de Raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de moeder],

de moeder,
wonende op een geheim adres binnen het arrondissement Den Haag,
advocaat: voorheen mr. R.G.J. van Ommeren thans mr. J.A. Neslo te Almere.

[de pleegouders],

de pleegouders,
wonende op een geheim adres.

Voorheen Stichting Bureau Jeugdzorg Noord Holland, afdeling Jeugdbescherming,

thans De Jeugd- en Gezinsbeschermers,
de beoogd voogdes,
gevestigd te Haarlem.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift.
Op 28 januari 2015 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld door mr.
H. Dragtsma als rechter-commissaris. Hierbij zijn verschenen de moeder met haar advocaat, mevrouw [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming en mevrouw
[naam] namens de Jeugd- en Gezinsbeschermers. Van de zijde van de moeder zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt de moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag over de na te melden minderjarigen.
De Raad heeft voorgesteld om Bureau Jeugdzorg Noord Holland afdeling Jeugdreclassering thans geheten De Jeugd- en Gezinsbeschermers tot voogdes te benoemen.
De moeder voert verweer tegen het verzoek, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Uit de moeder zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [de minderjarige 1], op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
- [de minderjarige 2], op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
- De vader(s) van de minderjarigen is/zijn onbekend.
- De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarigen belast.
- Sinds 6 juni 2012 is er sprake van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing, beide maatregelen zijn laatstelijk verlengd tot 5 juni 2015.

Beoordeling

Aan het verzoek is ten grondslag gelegd dat de moeder ongeschikt en onmachtig is om het gezag over de minderjarigen uit te oefenen, nu zij niet kan voldoen aan de basale verzorging van de minderjarigen en nu zij hen geen veiligheid kan bieden. De moeder heeft tijdens de periode van de ondertoezichtstelling de mogelijkheid gekregen om onder voorwaarden toe te werken naar terugplaatsing van de minderjarigen, maar heeft onvoldoende aan de gestelde voorwaarden voldaan en niet kunnen aantonen dat zij geschikt is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarigen te vervullen. De belangen van de minderjarigen verzetten zich niet tegen de ontheffing. Zij hebben recht op duidelijkheid over hun toekomstperspectief, zodat zij de kans krijgen een veilige hechtingsrelatie met de pleegouders te ontwikkelen. Dit perspectief ligt niet bij de moeder, aldus de Raad.
Doordat de moeder niet instemt met de pleegplaatsing ervaren de minderjarigen, die de afgelopen jaren bij de pleegouders zijn opgevangen en verzorgd, een loyaliteitsconflict, hetgeen hun hechtingsmogelijkheden en ontwikkeling in de weg staat. Een ontheffing zal bijdragen aan de noodzakelijke rust in hun verdere ontwikkeling en veilige hechtingsmogelijkheden. De moeder geeft geen invulling aan haar gezag en handelt niet in het belang van de minderjarigen door een gesprek met de gezinsvoogd uit de weg te gaan en onbereikbaar te zijn, aldus de Raad. Ook de Raad heeft geen contact met de moeder kunnen leggen, ondanks enkele pogingen daartoe.
De moeder heeft zich tegen het verzoek verweerd en gesteld dat het te voorbarig is voor de conclusie dat de moeder van het gezag dient te worden ontheven. Moeder stelt dat haar weinig ruimte is geboden en ondersteuning is gegeven vanuit Bureau Jeugdzorg om een zodanige leefomgeving te creëren dat de minderjarigen weer thuisgeplaatst kunnen worden. Dat er in het begin een gebrek aan vertrouwen was jegens de gezinsvoogd acht de moeder normaal onder deze omstandigheden. De gezinsvoogd heeft onvoldoende inspanningen verricht om tot samenwerking met moeder en terugplaatsing van de minderjarigen te komen. De moeder erkent dat zij haar emoties moeilijk kan onderdrukken en zich daardoor ongelukkig kan uiten. Zij heeft het er moeilijk mee dat de minderjarigen bij haar zijn weggehaald en kan dit slecht accepteren. Echter, de moeder ervaart niet een dusdanige rivaliteit dat samenwerking onmogelijk is. Er was immers een bezoekregeling tot stand gekomen. Deze samenwerking is verbroken omdat moeder van mening is dat het bezoek aan de minderjarigen niet afhankelijk gesteld mag worden van een gesprek tussen de gezinsvoogd en de moeder. De moeder heeft haar kinderen sindsdien niet meer gezien, hetgeen niet in het belang van de minderjarigen kan worden geacht, aldus de moeder.
Ten aanzien van de aan haar gestelde voorwaarden stelt de moeder dat daaraan grotendeels is voldaan. De moeder is van mening dat het niet voldoen aan de twee voorwaarden die zien op toestemming geven met betrekking tot school, schoolarts, kinderdagverblijf, consultatiebureau en Kinder en Jeugd Traumacentrum en inzicht geven in haar persoonlijke problematiek onvoldoende is om te leiden tot niet thuisplaatsing van de minderjarigen. De moeder stelt bereid te zijn inzicht te geven in haar persoonlijke problematiek en volledige openheid van zaken te geven met betrekking tot haar leefomstandigheden. Moeder stelt dat eerst alle mogelijkheden tot thuisplaatsing van de kinderen moeten worden bekeken alvorens definitief vast te stellen dat het perspectief van de minderjarigen elders ligt. Moeder is bereid en in staat om mee te werken aan thuisplaatsing. Moeder benadrukt dat bij de beslissing ook meegenomen moet worden dat de kinderen moeder niet zijn onthecht, althans dat niet is gebleken dat de minderjarigen dusdanig zijn gehecht in het pleeggezin dat thuisplaatsing bij moeder niet meer tot de mogelijkheden behoort.
De rechtbank is, mede gelet op het advies van de Raad, van oordeel dat de moeder ongeschikt en onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarigen te vervullen als bedoeld in artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dat niet te verwachten is dat hier op korte termijn verbetering in zal komen. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de moeder, ondanks haar goede intenties, onbetrouwbaar is gebleken en nog steeds is. Zij is niet in staat om afspraken na te komen en een betrouwbare ouder te zijn. Aan moeder zijn kansen geboden met betrekking tot hulpverlening en ondersteuning die door haar niet dan wel onvoldoende zijn aangegrepen. De aan de moeder gestelde voorwaarden met het oog op eventuele thuisplaatsing van de minderjarigen zijn op essentiële punten niet volledig nageleefd door de moeder. Voorts draagt de moeder uit dat zij het niet eens is met de plaatsing van de minderjarigen in het pleeggezin wat leidt tot schuldgevoelens en een loyaliteitsconflict bij de minderjarigen. Daarnaast is de moeder vaak onbereikbaar voor de gezinsvoogd terwijl zij in het belang van de minderjarigen bereikbaar moet zijn en feitelijk invulling dient te geven aan het gezag over de minderjarigen. De rechtbank is – met de Raad – van oordeel dat een ontheffing van de moeder van het gezag zal bijdragen aan de noodzakelijke rust in hun verder ontwikkeling en veilige hechtingsmogelijkheden.
Nu de moeder zich verzet tegen de verzochte ontheffing, kan deze op grond van artikel 1:268 BW slechts worden uitgesproken als is voldaan aan één van de in dit artikel genoemde uitzonderingsgronden. In dit geval is voldaan aan de grond als genoemd in lid 2, onder a, van artikel 1:268 BW. Vast staat dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen langer hebben geduurd dan de in deze bepaling genoemde termijnen. Voorts bestaat naar het oordeel van de rechtbank gegronde vrees dat de maatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden. Voornoemde maatregelen zijn in beginsel van tijdelijke aard en moeten zijn gericht op (het werken aan) een terugkeer van het kind naar de ouder. Naar het oordeel van de rechtbank zal het doel van de uithuisplaatsing niet worden bereikt, omdat er geen redelijk perspectief is op terugplaatsing van de minderjarigen bij de moeder. Bovendien is het in het belang van de minderjarigen dat er duidelijkheid komt omtrent hun toekomstperspectief. De rechtbank acht het daarbij wel van belang dat de bezoeken van moeder aan de minderjarigen op zo kort mogelijke termijn hervat worden.
De gezinsvoogd, thans geheten Jeugd- en gezinsbeschermer heeft ter terechtzitting verklaard dat hieraan wordt gewerkt.
Om voormelde redenen is de rechtbank van oordeel dat het verzoek dient te worden toegewezen.
De Jeugd- en Gezinsbeschermers (voorheen Bureau Jeugdzorg Noord-Holland) heeft zich schriftelijk bereid verklaard de voogdij over de minderjarigen te aanvaarden.

Beslissing

De rechtbank:
ontheft de moeder, [de moeder], geboren op [geboortedatum] te
[geboorteplaats], van het ouderlijk gezag over de minderjarigen:
- [de minderjarige 1], op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
- [de minderjarige 2], op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
benoemt tot voogdes over voormelde minderjarigen:
de Jeugd- en Gezinsbeschermers,
vestiging Haarlem;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gegeven door mrs. S.M. Borkent, A.C. Olland en H. Dragtsma, kinderrechters, bijgestaan door P. Hillebrand als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2015.