ECLI:NL:RBDHA:2015:1720

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
C-09-476340 - FA RK 14-8504
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarigen naar Oostenrijk

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 februari 2015 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verkrijgen voor verhuizing met haar minderjarige kinderen naar Oostenrijk. De moeder, die de Oostenrijkse nationaliteit heeft, heeft aangevoerd dat zij zich ontheemd voelt in Nederland en dat haar sociale netwerk in Oostenrijk ligt. De vader, die de Belgische nationaliteit heeft, heeft verweer gevoerd en betoogd dat de kinderen in Nederland geworteld zijn en dat de verhuizing naar Oostenrijk niet noodzakelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland ligt en dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats toestemming van de vader nodig heeft. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarigen en de ouders afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van de vader en de minderjarigen zwaarder wegen dan die van de moeder. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder afgewezen, omdat de voorgestelde regeling voor omgang onvoldoende tegemoetkomt aan de belangen van de vader en de kinderen. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en een zorgregeling vast te stellen afgewezen, aangezien de moeder geen vervangende toestemming kreeg voor de verhuizing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 14-8504
Zaaknummer: C/09/476340
Datum beschikking: 17 februari 2015

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 30 oktober 2014 ingekomen verzoek van:

[naam],

de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. A.J.M.H. de Werd te ‘s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam],

de vader,
wonende te[woonplaats]
advocaat: mr. F. Borger van der Burg-Holstege te ‘s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek;
- de brieven d.d. 9 en 12 december 2014, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
Op 16 december 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, alsmede de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Van de zijde van de moeder en van de zijde van de vader zijn pleitnotities overgelegd. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Na genoemde terechtzitting hebben de moeder en de vader getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Bij brieven van 26 respectievelijk 27 januari 2015 hebben de vader en de moeder de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd.

Verzoek en verweer

De moeder heeft in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht:
- te bepalen dat het haar is toegestaan met na te melden minderjarigen te verhuizen naar Oostenrijk, althans te bepalen dat de rechtbank aan haar vervangende toestemming voor de verhuizing met deze minderjarigen naar Oostenrijk verleent;
- ( ter terechtzitting) een zorgregeling vast stellen in het geval het haar wordt toegestaan met de minderjarigen naar Oostenrijk te verhuizen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de vader zelfstandig verzocht:
- voorwaardelijk 1:
voor het geval dat de moeder wel alleen naar Oostenrijk vertrekt, te bepalen dat de minderjarigen het hoofdverblijf van de vader volgen en te bepalen dat de minderjarigen iedere Nederlandse schoolvakantie bij de moeder kunnen verblijven met uitzondering van de zomervakantie en de kerstvakantie die bij helfte tussen partijen zullen worden verdeeld alsmede te bepalen dat de moeder de minderjarigen een keer per maand met uitzondering van de vader, in de woning van de vader, zou kunnen zien, dan wel een zodanige contactregeling vast te stellen die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
voorwaardelijk 2:
indien de rechtbank de moeder wel toestaat om met de minderjarigen naar Oostenrijk te verhuizen te bepalen dat de moeder deze toestemming pas mag effectueren op het moment dat de contactregeling tussen de vader en de minderjarigen onherroepelijk vast is komen te staan;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats], Oostenrijk.
- Uit dit huwelijk zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige], geboren op[geboortedatum] te[geboorteplaats];
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats].
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit.
- De vader heeft de Belgische nationaliteit en de moeder heeft de Oostenrijkse nationaliteit.
- Bij beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank d.d. 6 januari 2015 is – voor zover thans van belang – bepaald dat:
• de moeder bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning te[woonplaats], [adres]
• de minderjarigen aan de moeder zullen worden toevertrouwd;
• de vader voorlopig gerechtigd zal zijn om met ingang van 9 januari 2015 de minderjarigen bij zich te hebben woensdag uit school/crèche tot donderdagochtend naar school/crèche en één keer per veertien dagen een weekend van vrijdag 17.30 uur tot zondag 17.30 uur, alsmede de helft van de vakantieperioden;
• de vader met ingang van de datum van de beschikking voorlopig zal verstrekken tot levensonderhoud van de moeder een bedrag van € 300,-- per maand en tot verzorging en opvoeding van de minderjarigen een bedrag van € 595,-- per maand, per kind.

Beoordeling

Rechtsmacht
Niet in geschil is dat partijen op 24 juli 2014 vanuit Londen naar Den Haag zijn verhuisd. Partijen zijn hier te lande ingeschreven en de minderjarigen gaan sinds genoemde verhuizing weer in Den Haag naar school dan wel de crèche, zoals zij ook deden vóór hun verhuizing naar Engeland. Anders dan de moeder stelt, is de rechtbank van oordeel dat hiermee voldoende vaststaat dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is gelegen.
(hoofdregel Vo-Brussel IIbis/HKBV ‘61/HKBV ’96: bevoegd is de rechter van de gewone verblijfplaats van de minderjarige)
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek van de moeder met betrekking tot de verhuizing van haar met de minderjarigen naar Oostenrijk.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat, nu partijen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uitoefenen, de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de minderjarigen in beginsel toestemming van de vader nodig heeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, kan het geschil, op grond van artikel 1:253a BW worden voorgelegd aan de rechter. Ter terechtzitting is gebleken dat de standpunten van partijen over die verhuizing haaks op elkaar staan. Een vergelijk op de voet van artikel 1:253a, vijfde lid, BW is dan ook niet mogelijk gebleken.
Om een beslissing te kunnen nemen in het kader van voornoemd artikel dienen de belangen van de minderjarigen een eerste overweging van de rechtbank te vormen. Echter, conform vaste rechtspraak (onder meer Hoge Raad 25 april 2008, LJN BC5901) dient de rechter bij de beslissing over een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle belangen af te wegen, zoals:
- het recht en belang van de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om
zijn of haar leven opnieuw in te richten;
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de
gevolgen van de verhuizing voor het kind en de andere ouder te verzachten en/of te
compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en het kind op onverminderd contact met elkaar in
hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen het kind en de andere ouder voor en na de
verhuizing;
- de leeftijd van het kind, zijn mening en de mate waarin het geworteld is in zijn
omgeving of juist gewend is aan verhuizingen;
- of de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing geheel of deels worden
gecompenseerd door de verhuizende ouder.
De moeder heeft ter onderbouwing van haar verzoek onder meer – verkort weergegeven - het volgende aangevoerd. Zij is opgegroeid in Oostenrijk en heeft daar tot juli 2007 gewoond
.In 2007 is zij naar Nederland verhuisd om zich bij vader te voegen. Het was de bedoeling om 4 tot 5 jaar in Nederland te blijven om uiterlijk december 2013 samen naar Oostenrijk te verhuizen. De vader kreeg echter in augustus 2012 een baan in Londen aangeboden bij het Amerikaanse bedrijf [bedrijf] Medio januari 2013 zijn partijen naar Londen verhuisd. De vader heeft in juni 2014 een baan bij[bedrijf] aanvaard, waarna partijen in juli 2014 zijn verhuisd naar Den Haag. Partijen wonen sinds terugkomst in Nederland apart. De moeder voelt zich ontheemd in Den Haag en wil naar Wenen, Oostenrijk, verhuizen. De moeder heeft geen band met Nederland, geen sociale kring, onvoldoende opvang voor de minderjarigen, geen koophuis en geen baan. De minderjarigen zijn te jong om worteling in Nederland aan te kunnen nemen. Zij hebben geen vrienden en vriendinnen en geen verenigingsleven. De verhuizing heeft geen gevolgen voor de minderjarigen, alleen zal de zorgregeling anders ingevuld moeten worden. De moeder was ten tijde huwelijk hoofdverzorgster, de vader ging op in zijn werk.
Het contact tussen de minderjarigen en de vader bij een verhuizing naar Oostenrijk kan in stand blijven. Er kan gebruik gemaakt worden van Skype en de minderjarigen kunnen een groot deel van de schoolvakanties naar de vader. Om de 3 à 4 weken kan de vader de minderjarigen een weekend bezoeken in Oostenrijk. De minderjarigen kunnen indien zij ouder zijn af en toe een weekend naar Nederland reizen. Het sociale netwerk van de moeder bevindt zich nog in Oostenrijk, haar familie en vrienden wonen in Wenen.
De moeder verwacht in Oostenrijk een geschikte woning te kunnen vinden en zij denkt in Oostenrijk weer als docente aan de slag te kunnen gaan. Zij kan dan een inkomen genereren waarmee zij grotendeels in eigen levensonderhoud kan voorzien, alsmede pensioen opbouwen. Bij de leeftijd van 6 jaar gaan minderjarigen in Oostenrijk naar school, zodat de minderjarigen, gelet op hun leeftijd (3 en 5) geen breuk in een schoolgaand jaar zullen ondervinden ten gevolge van de verhuizing.
De vader heeft ter onderbouwing van zijn verweer onder meer – verkort weergegeven - het volgende aangevoerd. De gedachte om naar Oostenrijk te verhuizen speelde voordat partijen naar Engeland verhuisden eind 2012. Tijdens de periode in Londen begon de relatie van partijen te wankelen. Partijen wilden weer naar Nederland verhuizen. De moeder gaf aan dat zij in Nederland een groot sociaal netwerk had opgebouwd, dat zij al 7 jaar weg was uit Oostenrijk en niet naar Oostenrijk wilde terugkeren. Tussen partijen is dit nadrukkelijk besproken. De vader wist toen nog niet dat de moeder een relatie had met een Oostenrijker die in Nederland woont. De moeder wilde een woning kopen in Nederland, hetgeen duidt op een door de moeder beoogd langdurig verblijf in Nederland. Aangezien de moeder haar relatie met genoemde Oostenrijker niet beëindigde, besloot de vader aparte woonruimte te huren in de buurt van de woning van de moeder. De intentie van partijen was om naar Nederland te verhuizen en zich daar permanent te vestigen. De minderjarigen zijn in Nederland geboren en hebben in Nederland het grootste gedeelte van hun leven doorgebracht. Zij hebben nimmer in Oostenrijk gewoond. De vader en de minderjarigen hebben geen band met Oostenrijk, maar wel met Nederland.
Er is geen noodzaak om te verhuizen naar Oostenrijk. De vader vermoedt dat de moeder naar Oostenrijk wil verhuizen om de relatie met haar huidige partner, die slechts in Nederland gedetacheerd is, aldaar te kunnen voortzetten. De moeder heeft de verhuizing niet goed voorbereid. Zij heeft geen concrete baan in Oostenrijk. De moeder kan ook in Nederland aan de slag. De verwachting is dat de moeder, die voorheen in Nederland een dienstverband heeft gehad, door haar beheersing van de Nederlandse, Duitse en Engelse taal en haar vooropleiding, ook in Nederland een baan zal kunnen vinden. De moeder heeft echter nog geen sollicitaties in Nederland verricht. Bij een verhuizing naar Oostenrijk zullen de minderjarigen naar een naschoolse opvang dan wel een kinderdagverblijf moeten gaan. In de praktijk zal het er op neerkomen dat de minderjarigen overdag niet door de moeder kunnen worden verzorgd en dat ook de vader niet aanwezig zal zijn, zodat de minderjarigen minder contact zullen hebben met zowel de vader als moeder. De minderjarigen zijn niet voorbereid op een verhuizing naar Oostenrijk. Zij zijn net gewend aan de verhuizing van Engeland naar Nederland. De vader zal zijn vaderrol niet volwaardig kunnen vervullen. De moeder biedt de vader nauwelijks een alternatief om op gepaste wijze contact met de minderjarigen te kunnen hebben in Oostenrijk. Buiten het feit dat de vader niet iedere schoolvakantie vrij kan nemen en het er in de praktijk op zal neerkomen dat de vader de minderjarigen slechts een paar weken per jaar gedurende de schoolvakanties zal kunnen treffen, wordt hiermee volledig miskend dat de vader volgens het Nederlandse recht een volwaardige en gelijkwaardige rol als ouder moet kunnen vervullen. De vader bezit geen woning in Oostenrijk en heeft aldaar geen kennissen of familieleden, zodat er feitelijk geen andere plaats dan een hotel resteert alwaar de vader gedurende een weekend per maand de minderjarigen zou moeten zien. De minderjarigen een keer per maand meenemen naar Nederland is ook erg belastend voor de minderjarigen. Een groot deel van het weekend zal alsdan besteed worden aan reizen. De vader wordt in deze situatie niet in staat gesteld om op een gelijkwaardige manier zijn rol als vader te kunnen vervullen. Daarbij komt dat de moeder tot op heden elke poging om in onderling overleg tot afspraken te komen met betrekking tot een contactregeling heeft gefrustreerd. De vader heeft grote vrees dat de moeder een contactregeling in Oostenrijk ook zal frustreren en de vader volledig buitenspel zal zetten. De minderjarigen zijn nog niet op een leeftijd dat er door middel van Skype en/of bellen goed contact kan worden onderhouden. Zonder fysiek contact zijn deze communicatiemiddelen onvoldoende om een goede band tussen de minderjarigen en de vader in stand te houden. De contactregeling waarvan nu sprake is kan niet meer worden gecontinueerd en ook de mogelijkheid om meer definitieve afspraken te maken voor wat betreft de verzorging en opvoeding van de minderjarigen wordt door het verzoek van de moeder belemmerd. De vader zou bij voorkeur een uitgebreide contactregeling met de minderjarigen wensen. Zijn voorkeur gaat uit naar een gelijke verdeling van de zorg- en opvoeding van de minderjarigen. De vader is in staat parttime te gaan werken om zodoende meer tijd voor de minderjarigen vrij te maken. Door het toewijzen van het verzoek van de moeder wordt de vader deze mogelijkheid volledig ontnomen. Ook over het hoofdverblijf zijn nog geen definitieve afspraken gemaakt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 1 maart 2009 is in werking getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek I van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500). De wetgever beoogt met de wijzigingen die vanaf 1 maart 2009 in werking zijn getreden na te streven dat de ouders na echtscheiding hun ouderschap op gelijkwaardige wijze uitoefenen. Dit wordt niet alleen geacht in het belang van de ouders te zijn, maar ook in het belang van de minderjarigen. Dit op gelijkwaardige wijze uitoefenen van het ouderschap is ook wat de vader nastreeft.
De rechtbank onderkent de sterke wens en de belangen van de moeder om terug te (willen) keren naar haar geboorteland. Deze belangen wegen naar het oordeel van de rechtbank minder zwaar dan voormelde belangen van de vader en de belangen van de minderjarigen om een goede band met beide ouders te kunnen onderhouden alsmede dat de ouders recht hebben op gelijkwaardig ouderschap. Ten aanzien van dat laatste is de rechtbank van oordeel dat de door de moeder voorgestelde regeling ten aanzien van de omgang tussen de minderjarigen en de vader in het geval van verhuizing naar Oostenrijk daaraan onvoldoende tegemoet komt. Door een verhuizing met een regeling in de door de moeder voorgestelde zin, zal de vader de minderjarigen beduidend minder zien dan tot nu toe het geval is geweest en onder omstandigheden die aan een normaal gezinsleven in de weg staan (in een hotel) en sterk verwijderd worden van de zorgregeling die de vader ná de afwikkeling van de echtscheiding voorstaat. Met de door de moeder voorgestane wijze van omgang zal het voor de vader aanzienlijk lastiger zijn om een goede band met de minderjarigen te onderhouden. De rechtbank betrekt daarbij mede de leeftijd van de minderjarigen, waardoor het onderhouden van de contact via Skype of andere communicatiemiddelen, moeizaam zal zijn. De rechtbank neemt bij de beoordeling van het belang van de moeder verder in aanmerking dat zij reeds voor de verhuizing naar Engeland vijf jaar in Nederland heeft gewoond, dat zij in Nederland heeft gewerkt, dat de minderjarigen in Nederland zijn geboren en dat zij hier een groot deel van hun leven hebben doorgebracht, zodat er in zoverre geen sprake van is dat de moeder in een voor haar volledig onbekende omgeving woont. Verder heeft zij, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vader, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij hier niet weer werk zou kunnen vinden. Van enige sollicitatiepoging is niet gebleken.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om met de minderjarigen naar Oostenrijk te verhuizen, afwijzen.
De rechtbank gaat ervan uit dat de ouders in het kader van de regeling van de gevolgen van de echtscheiding –deze procedure is nog aanhangig - alsnog een gelijkwaardig ouderschap zullen nastreven. De hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de zorgregeling zal in de echtscheidingsprocedure mogelijk nog een geschilpunt zijn. Indien dat het geval is, zal de rechter in de echtscheidingsprocedure daarover een beslissing nemen. De rechtbank zal gelet hierop het eerste voorwaardelijke verzoek van de vader, om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen en met de moeder een zorgregeling vast te stellen voor het geval de moeder alleen naar Oostenrijk verhuist, in de onderhavige procedure afwijzen.
Aan het tweede voorwaardelijke verzoek van de vader komt de rechtbank niet toe, nu aan de moeder geen vervangende toestemming zal worden verleend om met de minderjarigen naar Oostenrijk te verhuizen.
Proceskosten
(alleen opnemen indien kostenveroordeling is verzocht)
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om met de minderjarigen naar Oostenrijk te verhuizen;
wijst af de verzoeken van de vader tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem en tot vaststelling van een zorgregeling voor het geval de moeder alleen naar Oostenrijk verhuist;
(alleen opnemen indien kostenveroordeling is verzocht)
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, K.M. Braun en S.M. Westerhuis-Evers, kinderrechters, in tegenwoordigheid van P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 februari 2015.