De beoordeling
1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2. Eiseres heeft eerder, op 17 juli 2013, verzocht om afgifte van een visum voor kort verblijf bij referent voor familiebezoek. Bij besluit 21 augustus 2013 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar van eiseres is bij besluit van
29 oktober 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft hiertegen op 6 november 2013 beroep ingesteld, welk beroep zij bij schrijven van 27 november 2013 heeft ingetrokken. Het besluit van 29 oktober 2013 is derhalve in rechte onaantastbaar.
3. De rechtbank stelt vast dat het verblijfsdoel van de onderhavige visumaanvraag gelijk is aan het verblijfsdoel van de eerdere visumaanvraag, te weten familiebezoek bij referent. Derhalve is sprake van een besluit van gelijke strekking.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het onder rechtsoverweging 1 weergegeven beoordelingskader, gelet op artikel 21, negende lid van de Verordening 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (hierna: de Visumcode), van toepassing is.
4. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en acht hiertoe het volgende redengevend.
Ingevolge artikel 21, negende lid, van de Visumcode leidt een eerdere visumweigering niet automatisch tot een weigering van een nieuwe aanvraag. Een nieuwe aanvraag wordt beoordeeld op basis van alle beschikbare informatie.
Artikel 21, negende lid, van de Visumcode is naar het oordeel van de rechtbank gericht tot het bestuursorgaan en is niet van toepassing op de rechterlijke procedure.
De rechtbank stelt in dat kader voorop dat artikel 21 van de Visumcode, blijkens het opschrift ervan, tot doel heeft algemene regels te geven voor de controle van de voorwaarden voor binnenkomst en voor de risicobeoordeling bij het onderzoek van een aanvraag voor een eenvormig visum. Zo bepalen, behoudens het eerste lid van artikel 21, de leden van artikel 21 van de Visumcode nader welke methoden de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten moeten toepassen om controle van de voorwaarden voor binnenkomst en risicobeoordeling op de juiste wijze te verrichten, naargelang de situaties waarmee zij worden geconfronteerd. Voor het oordeel dat artikel 21 is gericht tot het bestuursorgaan en niet tot de rechter is eveneens steun te vinden in de structuur van de Visumcode. Artikel 21 is geplaatst in Titel III Hoofdstuk III, “onderzoeken van en nemen van beslissingen over aanvragen” en is geplaatst tussen de hoofdstukken II “aanvraag” en Hoofdstuk IV “Visumafgifte”. De rechtbank verwijst in dit verband verder naar het arrest van Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Kouoshkaki tegen Duitsland (zaak nr. C-84/12).
Voorts bepaalt artikel 32, derde lid, van de Visumcode dat op het door de vreemdeling ingediende beroep tegen de weigering tot afgifte van een visum kort verblijf de nationale wetgeving van de lidstaat van toepassing is. De rechtbank overweegt dat daarbij de procedurele autonomie van de lidstaten van de Unie dient te worden gerespecteerd, voor zover het nationale recht niet afdoet aan de gelijkwaardigheid en doeltreffendheid van het Unierecht. Naar het oordeel van de rechtbank is van strijdigheid tussen het in rechtsoverweging 1 genoemde beoordelingskader en de beginselen van gelijkheid en doeltreffendheid in de onderhavige procedure geen sprake. Derhalve is dit beoordelingskader van toepassing op het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep.
5. De rechtbank dient derhalve (ambtshalve) de vraag te beantwoorden of hetgeen eiseres aan haar onderhavige aanvraag ten grondslag heeft gelegd nieuw gebleken feiten dan wel veranderde omstandigheden vormen als bedoeld in rechtsoverweging 1. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
6. Verweerder heeft aan de afwijzing van de eerdere aanvraag voor een visum kort verblijf ten grondslag gelegd dat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond. Voorts kon het voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van het visum niet worden vastgesteld, hetgeen verweerder hoofdzakelijk heeft afgeleid uit de geringe sociale en/of economische binding van eiseres met Sri Lanka. Ten slotte heeft eiseres niet aangetoond te beschikken over voldoende middelen van bestaan voor de duur van het voorgenomen verblijf en voor de terugreis.
7. Eiseres heeft aan haar nieuwe visumaanvraag de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd. Referent stelt zich garant. Hij ontvangt een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand en maandelijks bijna € 400 aan toeslagen van de Belastingdienst. Eiseres heeft bovendien een vaste baan als docent. Hiermee verdient zij maandelijks 42.937 LKR (omgerekend € 240). Voorts heeft eiseres een bankverklaring van de National Savings Bank van 28 januari 2014 overgelegd. Hierin staat dat eiseres twee rekeningen heeft waar op 28 januari 2014 in totaal 608.748 LKR (omgerekend
€ 3.408) stond. Uit de bijgevoegde bijlagen bij deze verklaring blijkt dat vanaf
12 augustus 2009, gedurende twaalf maanden, maandelijks een bedrag van 100.000 LKR (omgerekend € 593) op één van deze twee rekeningen is gestort. Daarnaast heeft eiseres een bankafschrift van de Bank of Ceylon van 3 februari 2014 overgelegd, op welke rekening op 31 januari 2014 een saldo van 448.222 LKR (omgerekend € 2.508) stond. Voorts heeft eiseres een overzicht van de bij- en afschrijven van deze rekening overgelegd. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat referent kosteloos een verblijfplaats in Nederland ter beschikking stelt.
Ten aanzien van het reisdoel en de uiteindelijke verblijfsduur heeft eiseres opgemerkt dat zij sterke economische en sociale banden heeft met Sri Lanka. Zij werkt al sinds 1989 als lerares en woont in Sri Lanka samen met haar moeder. Bovendien is zij eigenaar van het huis en de grond van haar familie in[plaatsnaam]. Ter onderbouwing heeft eiseres een eigendomsakte van 3 februari 2014 overgelegd.
8.
De rechtbank stelt vast dat referent zich ook tijdens de vorige procedure garant heeft gesteld. In de vorige procedure is overwogen dat referent niet over zelfstandig verworven middelen van bestaan beschikt om zich garant te stellen, nu hij een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand ontvangt. Blijkens de door eiser overgelegde stukken is dit nog steeds het geval, zodat hetgeen eiseres hieromtrent heeft aangevoerd en overgelegd niet kan worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
9. De rechtbank stelt verder vast dat het inkomen van eiseres dat zij uit arbeid genereert ten opzichte van de vorige procedure nagenoeg ongewijzigd is en derhalve niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid kan worden aangemerkt. Ten aanzien van de bankrekeningen met daarop in totaal een bedrag van ongeveer € 5900 wordt als volgt overwogen. In de vorige procedure is reeds naar voren gekomen dat eiseres beschikt over deze bankrekeningen met daarop een bepaald saldo. De enkele omstandigheid dat het saldo op beide bankrekeningen in deze procedure thans hoger is dan in de vorige procedure is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te spreken van een rechtens relevant nieuw feit of omstandigheid, temeer nu niet is gebleken dat eiseres vrijelijk en zelfstandig over de bedragen op haar bankrekeningen kan beschikken. Gebleken is immers dat recent hoge stortingen zijn gedaan, welke niet in verhouding staan met het inkomen van eiseres en onduidelijk is waar de hoge stortingen op de rekening vandaan komen. De enkele stelling van eiseres dat zij extra inkomen genereert door de wacht te houden bij examens, bijles te geven en huwelijksgeschenken is hiervoor onvoldoende verklaring.
10. De omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd ter onderbouwing van de stelling dat sprake is van sterke sociale en economische banden met Sri Lanka zijn, behoudens de door eiseres overgelegde eigendomsakte, dezelfde als ten tijde van de vorige procedure en kunnen derhalve niet worden aangemerkt als nieuwe feiten of omstandigheden. De door eiseres overgelegde eigendomsakte van 3 februari 2014 dateert weliswaar van na de vorige procedure en is in zoverre nieuw, maar nu eiseres in de vorige procedure een gelijkluidende akte heeft overgelegd kan voornoemde akte reeds hierom niet afdoen aan het vorige besluit.
Het ter zitting door gemachtigde van eiseres gevoerde betoog dat de omstandigheid dat eiseres en referent nog steeds gehuwd zijn als een novum dient te worden aangemerkt, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, nu zij reeds ten tijde van de eerdere procedure gehuwd waren.
11. Gelet op het voorstaande wordt niet toegekomen aan toetsing van het bestreden besluit en de daartegen ingediende gronden van beroep.
12. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.