ECLI:NL:RBDHA:2015:1698
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A. Orhan, had verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting naar Turkije te voorkomen, nadat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had aangekondigd hem op 11 februari 2015 uit te zetten. Dit verzoek volgde op een eerdere afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige'. Deze aanvraag was eerder afgewezen op 24 april 2014 en het bezwaar daartegen was op 29 december 2014 ongegrond verklaard.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, om een voorlopige voorziening te treffen, er onverwijlde spoed vereist is en dat er nieuwe feiten of omstandigheden moeten zijn die een redelijke kans van slagen voor het bezwaar tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning rechtvaardigen. Verzoeker heeft nieuwe jaarrekeningen en omzetgegevens overgelegd, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze stukken niet voldoende waren om aan te tonen dat het bezwaar tegen de afwijzing van de tweede aanvraag kans van slagen had. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten waren die een hernieuwde toets rechtvaardigden.
De uitspraak werd gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, in aanwezigheid van griffier mr. J. Loonstra. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.