ECLI:NL:RBDHA:2015:1698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
VK-15_2499
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A. Orhan, had verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting naar Turkije te voorkomen, nadat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had aangekondigd hem op 11 februari 2015 uit te zetten. Dit verzoek volgde op een eerdere afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige'. Deze aanvraag was eerder afgewezen op 24 april 2014 en het bezwaar daartegen was op 29 december 2014 ongegrond verklaard.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, om een voorlopige voorziening te treffen, er onverwijlde spoed vereist is en dat er nieuwe feiten of omstandigheden moeten zijn die een redelijke kans van slagen voor het bezwaar tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning rechtvaardigen. Verzoeker heeft nieuwe jaarrekeningen en omzetgegevens overgelegd, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze stukken niet voldoende waren om aan te tonen dat het bezwaar tegen de afwijzing van de tweede aanvraag kans van slagen had. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten waren die een hernieuwde toets rechtvaardigden.

De uitspraak werd gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, in aanwezigheid van griffier mr. J. Loonstra. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/2499
V-nummer: [nummer]
Uitspraak van de voorzieningenrechter in vreemdelingenzaken van 10 februari 2015
in de zaak tussen

[naam], verzoeker,

gemachtigde mr. A. Orhan,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. D.B. Deckers.

Procesverloop

Naar aanleiding van het voornemen van verweerder om verzoeker op 11 februari 2015 uit te zetten naar Turkije, heeft verzoeker de voorzieningenrechter op 9 februari 2015 verzocht met spoed een voorlopige voorziening te treffen teneinde uitzetting achterwege te laten, totdat op zijn bezwaar tegen het besluit van 29 december 2014 is beslist.
Beide gemachtigden hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek is gesloten op 10 februari 2015.

Overwegingen

1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder dat partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen zijn geschaad. Daartoe bestaat in dit geval aanleiding.
3. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4. De aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ (aanvraag 1) is bij besluit van 24 april 2014 afgewezen. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen bij uitspraak van 17 oktober 2014 van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond (AWB 14/10489). Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 december 2014 (besluit 1) ongegrond verklaard.
5. De aanvraag van verzoeker van 16 december 2014 om een verblijfsvergunning onder dezelfde beperking (aanvraag 2) is bij (afzonderlijk) besluit van 29 december 2014 (besluit 2) afgewezen. Tegen die beslissing is op 22 januari 2015 bezwaar gemaakt. Tevens is op
9 februari 2015 de onderhavige voorziening gevraagd.
6. Beoordeeld dient te worden of het bezwaar tegen de afwijzing van aanvraag 2 een redelijke kans van slagen heeft.
7. Aanvraag 1 is afgewezen omdat ter onderbouwing daarvan onvoldoende stukken zijn overgelegd. In de onder 4 bedoelde uitspraak is overwogen dat bij de aanvraag onvoldoende bewijsmiddelen als bedoeld in hoofdstuk B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) zijn overgelegd. Onder meer is overwogen dat de overgelegde stukken onvoldoende inzicht geven in de omzet van de onderneming, dat niet is gebleken dat de jaarrekening is opgesteld door een onafhankelijk deskundige en dat een voor het vaststellen van de levensvatbaarheid van de onderneming relevante onderbouwing van de gegevens ontbreekt. Deze afwijzing staat in rechte vast.
8. Verzoeker heeft bij het verzoek om de onderhavige voorlopige voorziening jaarrekeningen van 2013 en 2014 en omzetgegevens over 2014 overgelegd en aangevoerd dat daarmee sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden op grond waarvan het bezwaar kans van slagen heeft.
9. Zowel besluit 1 als besluit 2 strekt tot afwijzing van de aanvraag tot een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’, zodat sprake is van besluit van gelijke strekking. Gelet op het ne-bis-in-idembeginsel zal beoordeeld moeten worden of sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, op grond waarvan aan inhoudelijke toetsing van besluit 2 wordt toegekomen. De onder 8 genoemde stukken zijn - behoudens de jaarrekening van 2013 en (mogelijk) een deel van de omzetgegevens over 2014 - niet eerder overgelegd. Op voorhand is echter uitgesloten dat deze stukken aan het afwijzende besluit van 29 december 2014, dat ziet op aanvraag 1, kunnen afdoen. Immers wordt met overlegging van deze stukken nog steeds niet voldaan aan het toepasselijke beleid. Nu ook overigens niet gebleken is van nova, is de voorzieningenrechter van oordeel dat een hernieuwde rechterlijke toets niet gerechtvaardigd is, zodat het bezwaar tegen de afwijzing van aanvraag 2 geen redelijke kans van slagen heeft.
10. Voorgaande betekent dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
11. Verweerder heeft verzocht om met toepassing van artikel 78 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) tevens op het bezwaar te beslissen. De voorzieningenrechter zal daartoe echter niet overgaan, nu niet uit te sluiten valt dat alsnog documenten ter completering van de aanvraag worden overgelegd.
12. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.