6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft op klaarlichte dag in een winkelcentrum – waar veel winkelend publiek aanwezig was – na een korte woordenwisseling en handgemeen [slachtoffer] doodgeschoten. Hij heeft daarbij het slachtoffer in de lies en in de borstkast geraakt.
Verdachte heeft daarmee een van de zwaarste misdrijven gepleegd die ons Wetboek van Strafrecht kent. Hij heeft [slachtoffer] zijn leven, het meest kostbare bezit, ontnomen op het moment dat deze, gelet op zijn leeftijd, een groot deel van zijn leven nog voor zich had.
Daarmee heeft verdachte ook aan de nabestaanden onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed toegebracht, waar zij de rest van hun leven mee geconfronteerd zullen blijven. Dit geldt in het bijzonder voor de partner van het slachtoffer en zijn zus. De ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de partner van [slachtoffer] spreekt wat dit betreft boekdelen.
Ook op het winkelend publiek heeft de confrontatie met een schietpartij met dodelijke afloop ongetwijfeld een grote impact gehad. Een dergelijk misdrijf brengt naar zijn aard immers al grote onrust en gevoelens van verontwaardiging en onveiligheid teweeg. Doordat het misdrijf in een winkelcentrum en op klaarlichte dag heeft plaatsgevonden zijn deze gevoelens – zeker in Alphen aan den Rijn – nog versterkt.
Daarnaast wordt verdachte het voorhanden hebben van een vuurwapen verweten. Gelet op de gevaarzetting die van vuurwapens uitgaat, hetgeen zich thans ook heeft verwezenlijkt, dient ook tegen het bezit daarvan streng te worden opgetreden.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van 23 juli 2014 waaruit blijkt dat verdachte in het verleden vaker met politie en justitie in aanraking is geweest, ook voor geweldsmisdrijven.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de hiervoor reeds genoemde rapportage van 13 oktober 2014 opgesteld door dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog. Daaruit komt naar voren dat er bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De verdachte lijdt niet aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, wel is sprake van enkele antisociale en narcistische trekken. Geadviseerd wordt verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten met betrekking tot de hem ten laste gelegde feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de rapportage van 14 oktober 2014 opgesteld door A. Banaei Kashani, psychiater. Daaruit blijkt dat er geen sprake is van een stressstoornis of een angststoornis in engere zin. Ook de psychiater heeft enige antisociale en narcistische trekken bij verdachte vastgesteld en ook naar zijn oordeel is geen sprake van enige mate van vermindering van toerekeningsvatbaarheid.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 22 december 2014 van Reclassering Nederland. Daaruit komt naar voren dat verdachte een beperkt ontwikkelde gewetensfunctie heeft, een laag inlevingsvermogen en dat er sprake is van egocentrisme. Geadviseerd wordt een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden de meldplicht en een ambulante behandelverplichting. Bij oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan het advies uitgevoerd worden in het kader van een vervroegde invrijheidsstelling.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de overige omstandigheden van het geval acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur de enige passende sanctie. De medische situatie van verdachte, waardoor detentie voor hem zwaarder dan gebruikelijk zal zijn, vormt wel aanleiding voor de rechtbank om de eis van de officier van justitie enigszins te matigen. Tot slot heeft de rechtbank het andere bewezen verklaarde feit – het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie van categorie III – op grond van artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht in de strafmaat meegenomen, zodat van een schuldigverklaring zonder oplegging van straf voor feit 2 geen sprake kan zijn.