Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser], geboren op [geboortedatum 1], van Iraanse nationaliteit, eiser,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Op 30 juni 2014 hebben eisers verweerder om hulp gevraagd. Eiser dreigt na de schuldsanering opnieuw in de financiële problemen te komen omdat eiseres, zijn echtgenote, nog steeds geen verblijfsrecht heeft en eiser daarmee niet in aanmerking komt voor toeslagen. Verzocht wordt dan ook eiseres een verblijfsrecht te verlenen dan wel de belastingdienst te instrueren aan het gezin toeslagen te verstrekken of hetgeen het gezin financieel tekort komt voor rekening van verweerder te nemen. In het bezwaarschrift van 14 augustus 2014 is aangegeven dat het om de huurtoeslag en het kindgebondenbudget gaat.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat in de brief van 21 juli 2014 enkel uitleg is gegeven over de te volgen procedure voor het aanvragen van een verblijfsvergunning voor eiseres. Bij brief van 11 augustus 2014 heeft verweerder nogmaals gewezen op de te volgen procedure en mogelijkheden. Daarnaast zijn eisers geïnformeerd over de doorzending van hun brief van 24 juli 2014, waarin gevraagd wordt om uitkering van toeslagen, aan de staatssecretaris van Financiën (ter attentie van de belastingdienst/toeslagen) aangezien die/dat het bevoegde bestuursorgaan is aangaande toeslagen. Beide brieven kunnen niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb). De brieven zijn informatief en geen schriftelijke beslissingen, inhoudende publiekrechtelijke rechtshandelingen waartegen bezwaar openstaat.
In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat het niet aan verweerder is om financiële bijstand te verlenen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:722) volgt slechts dat verweerder er aan gehouden is om, op grond van het respecteren van het privéleven op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in voorkomend geval opvang te verlenen aan uitgeprocedeerde vreemdelingen. Nu eisers om geldelijke hulp hebben gevraagd die door verweerder niet geboden kan worden, kunnen de brieven van 21 juli 2014 en 11 augustus 2014 niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb omdat ze geen publiekrechtelijke rechtshandelingen inhouden, gericht op enig rechtsgevolg. Het bezwaar is dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat het beroep van eisers op de uitspraken van de Afdeling niet kan slagen. De uitspraken zien uitsluitend op onrechtmatig verblijvende vreemdelingen die geen opvangvoorzieningen genieten. Eiseres valt hier niet onder, nu zij samenwoont met eiser en hun kinderen en geen sprake is van een situatie waarin iedere vorm van opvang ontbreekt. Op verweerder rust ingevolge bepalingen van verdragsrecht niet de verplichting om niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen financiële hulp te bieden teneinde hen in staat te stellen een bepaalde levensstandaard te handhaven en, meer in het bijzonder eiseres, in staat te stellen dezelfde financiële voordelen te genieten als rechtmatig verblijvende vreemdelingen. Evenmin rust op verweerder de plicht om een vreemdeling met rechtmatig verblijf - zoals eiser - financieel te compenseren voor het feit dat hij samenwoont met een niet rechtmatig verblijvende vreemdeling en daardoor financiële voordelen misloopt. Gelet op het voorgaande is geen sprake van een publiekrechtelijke rechtshandeling en heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4. Het beroep is ongegrond.