ECLI:NL:RBDHA:2015:16423

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
C-09-467399-HA ZA 14-672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van curator in faillissement en verjaring van geldleningen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 augustus 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de curator van de failliete vennootschap [B.V. I] en de gedaagden [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], en [gedaagde sub 3]. De curator vorderde betaling van twee geldleningen die door de gedaagden aan [B.V. I] waren verstrekt, maar de gedaagden stelden dat de vorderingen waren verjaard. De rechtbank oordeelde dat de verjaringstermijn van vijf jaar was verstreken, omdat de curator niet had aangetoond dat de verjaringstermijn was gestuit. De rechtbank concludeerde dat de curator geen vordering meer had op de gedaagden en wees de vorderingen van de curator af. In de vrijwaringszaak, waarin de gedaagden [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], en [gedaagde sub 3] [X B.V.] in vrijwaring hadden gedaagd, werd eveneens geoordeeld dat er geen vorderingen meer waren, waardoor ook deze vorderingen werden afgewezen. De rechtbank veroordeelde de curator in de proceskosten van de gedaagden in de hoofdzaak en de gedaagden in de vrijwaringszaak in de proceskosten van [X B.V.].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Handel
Vonnis van 26 augustus 2015
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/467399 HA ZA 14/672 van
[de curator],
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B.V. I] ,
kantoorhoudende te [plaats] ,
eiser,
advocaat: mr. O. Heuverling te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2. [gedaagde sub 2],
3. [gedaagde sub 3],
allen wonende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. T.M. van Dijk te Den Haag,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C09/477859 / HA ZA 14-1311 van

1.[gedaagde sub 1] ,

2. [gedaagde sub 2],
3. [gedaagde sub 3],
allen wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat: mr. T.M. van Dijk te Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X B.V.],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. H.P. Schouten te Den Haag.
Partijen zullen hierna de curator, [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [X B.V.] genoemd worden. Gedaagden in de hoofdzaak tezamen zullen [gedaagde sub 1 c.s.] genoemd worden.

1.De procedure

in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 juni 2014, met producties;
  • het vonnis in het incident van 15 oktober 2014;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 22 april 2015 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • de akte overlegging productie aan de zijde van [gedaagde sub 1 c.s.] van 30 juni 2015;
  • het proces-verbaal van de comparitie van 13 juli 2015;
  • de brief van de curator van 28 juli 2015.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
in de vrijwaringszaak
1.3.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 november 2014, met producties;
  • het tussenvonnis van 22 april 2015 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het proces-verbaal van de comparitie van 13 juli 2015.
1.4.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten in beide zaken

2.1.
[B.V. I] (hierna te noemen: [B.V. I] ) maakte sinds haar oprichting in 2000 deel uit van de [X-groep] . Deze groep bestaat uit een aantal vennootschappen, waaronder [X B.V.] , die zich bezighouden met de handel in en de exploitatie van onroerende zaken. Binnen de [X-groep] was [B.V. I] de administratieve vennootschap, met als statutaire doelomschrijving “het verrichten van financieringsactiviteiten ten behoeve van groepsvennootschappen, alsmede holding- en financieringsactiviteiten”.
2.2.
[A] was tot zijn overlijden op [datum overlijden] 2007 (economisch) eigenaar van de aandelen in de [X-groep] . In het handelsregister stond [B] in de periode van 1 januari 2005 tot 30 augustus 2007 en [C] in de periode van
30 augustus 2007 tot 24 juli 2008 ingeschreven als directeur van [B.V. I] . [C] is sinds 5 april 2007 bestuurder van [X B.V.]
2.3.
Op 17 februari 2006 zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gezamenlijk een geldlening, met nummer [nummer 1] , aangegaan bij [B.V. I] . Deze lening beliep een bedrag van € 50.000 en had een looptijd van vier maanden.
2.4.
Op 25 oktober 2006 zijn [gedaagde sub 1 c.s.] een geldlening, met nummer [nummer 2] , aangegaan bij [B.V. I] . Deze lening beliep een bedrag van € 200.000 en had een looptijd van twaalf maanden.
2.5.
In beide geldleningsovereenkomsten is onder meer de volgende bepaling opgenomen:
“Artikel 4
Als de schuldenaar stipt aan zijn verplichtingen tot betaling van rente en aflossing op de verschijndag voldoet, zal de (restant)hoofdsom niet in haar geheel opeisbaar zijn. Als de schuldenaar de rente en / of de aflossing niet betaalt op tijd en wijze als in deze akte vermeld staat of ingeval de schuldenaar failliet wordt verklaard, surseance van betaling aanvraagt, boedelafstand doet, onder curatele of onder bewind wordt gesteld of zijn roerende of onroerende zaken in beslag worden genomen, is de schuldeiser gerechtigd de hoofdsom casu quo de restant hoofdsom met rente op te eisen bij een eenvoudig bevel tot betaling zonder ingebrekestelling of andere formaliteiten.”
2.6.
Op 1 augustus 2007 hebben [gedaagde sub 1 c.s.] en [X B.V.] een overeenkomst van geldlening gesloten waarbij meerdere aan [gedaagde sub 1 c.s.] verstrekte geldleningen in één lening zijn ondergebracht. [X B.V.] werd bij het sluiten van de overeenkomst vertegenwoordigd door [C] . In de overeenkomst staat onder meer vermeld:
Artikel 7
Partijen verklaren dat de schuldeiser [rechtbank: [C] ] vooralsnog onvoldoende verhaalsmogelijkheden heeft. Door de schuldeiser wordt nadrukkelijk beoogt hypotheek te vestigen op de onroerende zaken van de schuldenaren [rechtbank: [gedaagde sub 1 c.s.] ]. […]
Van het recht tot koop, conform aangehechte bijlage, resteert de schuldenaren nog 47,6% -/- 100m2. Bijvoorbeeld, uitgaande van 700m2 behelst dit recht tot koop nog 234m2 van het [adres] . […]
Artikel 9
De eerder met de schuldenaars afgesloten overeenkomsten van geldlening zijnde:
[…]
[nummer 1] Hoofdsom € 50.000,-
[nummer 2] Hoofdsom € 25.000,-
[…]
zijn in deze leningen opgenomen. Bij deze neemt [X B.V.] de voornoemde vorderingen van betreffende vennootschappen over. De door de betreffende vennootschappen ontvangen rente en/of aflossingsbetalingen zijn verwerkt en vervat in de nieuwe hoofdsom.”
2.7.
Op 31 oktober 2008 hebben [gedaagde sub 1 c.s.] en [X B.V.] een tweede overeenkomst gesloten inhoudende dat [gedaagde sub 1 c.s.] hun schuld uit de overeenkomst van 1 augustus 2007 aan [X B.V.] voldoen door overdracht van hun aandeel in de vastgoedbelegging [adres] . In deze overeenkomst staat onder meer vermeld:
“Partijen komen hierbij overeen dat alle rechten van de Schuldenaars voortvloeiende uit de Belegging (de “Rechten”) een uiteindelijke waarde vertegenwoordigen gelijk aan de Schuld.
Schuldenaars dragen hierbij – tegen finale kwijting van de Schuld – per datum van ondertekening van deze overeenkomst de Rechten over aan [X B.V.] , hetgeen inhoudt dat na ondertekening Partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben. Onder de finale kwijting verleend door Schuldenaars vallen tevens mogelijke vordering(en) van respectievelijk de heer [C] respectievelijk de erven van de heer [A] respectievelijk mevrouw [D] respectievelijk alle aan een van de hierboven genoemde personen gelieerde rechtspersonen.
Indien Schuldenaars in rechte worden betrokken door [B.V. I] respectievelijk [X] ten aanzien van de overdracht van de leningen, dan zullen zij hun belangen laten vertegenwoordigen door [Advocatenkantoor] . [X B.V.] vrijwaart Schuldenaars ter zake van de aanspraken van [B.V. I] respectievelijk [X] voor zover betrekking hebbende op de door [B.V. I] verstrekte leningen.”
2.8.
Op 8 oktober 2013 is [B.V. I] door deze rechtbank failliet verklaard. [de curator] is aangesteld als curator van [B.V. I] .
2.9.
Op 24 april 2014 en op 2 mei 2014 heeft de curator [gedaagde sub 1 c.s.] gesommeerd om tot betaling van de leningen over te gaan.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
De curator vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 1 c.s.] veroordeelt tot betaling van:
- een bedrag van € 50.000 te vermeerderen met de contractuele rente van € 7.000 en de wettelijke rente vanaf 18 juni 2006;
- een bedrag van € 200.000 te vermeerderen met de contractuele rente van 7,7% per jaar en de boeterente van ‰ per dag, vanaf 26 augustus 2006;
- de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 4.235;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aan deze vorderingen legt de curator, samengevat, ten grondslag dat [gedaagde sub 1 c.s.] zich niet aan de contractuele betalingsverplichtingen van de geldleningsovereenkomsten hebben gehouden. De curator vordert derhalve op grond van artikel 4 van de overeenkomsten (zie 2.5) betaling van de nog af te lossen bedragen. Op grond van de BIK Staffel vordert de curator betaling van buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagde sub 1 c.s.] voeren gemotiveerd verweer. Primair stellen zij dat de vorderingen van de curator zijn verjaard. Subsidiair stellen [gedaagde sub 1 c.s.] dat de curator geen vorderingen meer op hen heeft. De leningen zijn op 1 augustus 2007 gebundeld overgedragen aan [X B.V.] waarna deze door [gedaagde sub 1 c.s.] aan [X B.V.] zijn betaald.
in de vrijwaringszaak
3.4.
[gedaagde sub 1 c.s.] vorderen, samengevat, bij vonnis en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat [X B.V.] gehouden is [gedaagde sub 1 c.s.] te vrijwaren voor
de aanspraken van [B.V. I] voor zover betrekking hebbend op de door [B.V. I] aan
[gedaagde sub 1 c.s.] verstrekte leningen;
- [X B.V.] zo mogelijk gelijktijdig met het te wijzen vonnis in de hoofdzaak, te
veroordelen om al hetgeen aan [B.V. I] te betalen waartoe [gedaagde sub 1 c.s.] als gedaagden
in de hoofdzaak jegens [B.V. I] mochten worden veroordeeld, met inbegrip van de
kostenveroordeling;
- [X B.V.] te veroordelen tot betaling van de proceskosten in de vrijwaringszaak
en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
[gedaagde sub 1 c.s.] hebben aan hun vordering de overeenkomst van 31 oktober 2008 (zie 2.7) ten grondslag gelegd.
3.6.
[X B.V.] refereert zich met betrekking tot de vorderingen van [gedaagde sub 1 c.s.] in vrijwaring aan het oordeel van de rechtbank.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak

verjaring
4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde sub 1 c.s.] – dat [gedaagde sub 1 c.s.] kennelijk pas bij conclusie van antwoord voor het eerst aan de curator kenbaar heeft gemaakt – luidt dat de vorderingen van de curator zijn verjaard, omdat de termijn van vijf jaren als bedoeld in artikel 3:307 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is verlopen en de verjaring niet binnen die termijn is gestuit.
4.2.
De rechtbank is – evenals partijen – van oordeel dat de verjaringstermijn voor de vordering van (de curator van) [B.V. I] tot nakoming van de geldleningen vijf jaar bedraagt en dat deze is gaan lopen na het vervallen van de betreffende leningen. Dit betekent dat de verjaringstermijn voor de geldlening met nummer [nummer 1] is gaan lopen op 18 juni 2006 en dat de verjaringstermijn voor de geldlening met nummer [nummer 2] is gaan lopen op 26 oktober 2007.
4.3.
De vraag die de rechtbank derhalve moet beantwoorden is of [B.V. I] de verjaring vóór 18 mei 2011 respectievelijk vóór 26 oktober 2012 heeft gestuit. Ter comparitie heeft de curator verklaard dat uit het dossier weliswaar blijkt dat partijen over en weer met elkaar hebben gecorrespondeerd, maar dat zich in het dossier echter geen bewijs van stuitingshandelingen bevindt, en verder dat [B] (niet ter comparitie aanwezig) zegt nog over brieven te beschikken die hij, de curator, niet heeft. Gelet op het gevoerde verweer van [gedaagde sub 1 c.s.] had het op de weg van de curator gelegen om concrete feiten en omstandigheden te stellen die – indien bewezen – tot de conclusie kunnen leiden dat de verjaring tijdig is gestuit. Dat hij dit heeft nagelaten komt voor zijn rekening en risico. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de vorderingen van de curator zijn verjaard.
inhoudelijke beoordeling
4.4.
Ten overvloede overweegt de rechtbank – ook nu partijen daarom hebben verzocht – dat de vorderingen van de curator ook op inhoudelijke gronden niet toewijsbaar zijn, omdat ook het subsidiaire verweer van [gedaagde sub 1 c.s.] slaagt. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.5.
In geschil is de strekking van de overeenkomst van 1 augustus 2007 en de rol van [C] bij de totstandkoming van deze overeenkomst. [gedaagde sub 1 c.s.] stellen dat met de overeenkomst is beoogd een “overdracht” van de onderhavige leningen en deze te “verhangen” naar [X B.V.] en dat [C] bevoegd was deze overdracht namens zowel [X B.V.] als [B.V. I] te effectueren. De curator daarentegen stelt dat (i) [C] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet bevoegd was, (ii) deze overeenkomst niet ziet op de in 2.4 genoemde lening en (iii) aan de wettelijke vereisten voor schuldoverneming (artikel 6:155 BW) noch cessie (artikel 3:94 BW) is voldaan.
4.6.
De rechtbank constateert dat de curator de stellingen van [gedaagde sub 1 c.s.] , die mede zijn gebaseerd op de ter comparitie gedane uitlatingen van [C] en inhouden dat
[A] begin 2007 ruzie heeft gekregen met [B] , dat [A] [B] daarop als bestuurder van [B.V. I] heeft ontslagen en [C] als bestuurder heeft aangesteld en dat [C] vervolgens ook het bestuur van [B.V. I] op zich heeft genomen, niet heeft weersproken, zodat de rechtbank deze als vaststaand aanneemt. Dit brengt mee dat [C] op 1 augustus 2007 als feitelijk bestuurder van [B.V. I] heeft te gelden. Dat de bestuurderswijziging op die datum nog niet in het handelsregister was ingeschreven, maakt dat niet anders. Voor die late inschrijving heeft [C] overigens een plausibele verklaring gegeven, te weten dat het zijn bedoeling was die gelijktijdig met de overdracht van de aandelen van [B.V. I] door […] aan [A] te laten plaatsvinden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [C] op 1 augustus 2007 bevoegd was om zowel [X B.V.] als [B.V. I] te vertegenwoordigden.
4.7.
De rechtbank verwerpt het standpunt van de curator dat de overeenkomst van
1 augustus 2007 niet mede betrekking kan hebben op de in 2.4 genoemde geldleningsovereenkomst nu in eerstgenoemde overeenkomst een geleend bedrag van € 200.000 is vermeld en in de tweede een bedrag van € 25.000. [gedaagde sub 1 c.s.] hebben toegelicht dat de in 2.4 genoemde lening is afgelost met een bedrag van
€ 175.000 door verkoop aan (de vennootschappen van) [A] van 100m2 grond in het project [het Project] en dat om die reden in de overeenkomst van 1 augustus 2007 bij hetzelfde leningsnummer nog slechts een bedrag van € 25.000 is vermeld. In dit verband hebben zij ook verwezen naar artikel 7 van de overeenkomst (zie 2.6). De curator heeft deze toelichting niet gemotiveerd bestreden, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat de overeenkomst van 1 augustus 2007 wel degelijk mede betrekking heeft op (het resterende deel van) de lening van 25 oktober 2006.
4.8.
Vervolgens is de vraag hoe de overeenkomst van 1 augustus 2007 (“overeenkomst van geldlening/schuldbekentenis”), die [gedaagde sub 1 c.s.] en [C] hebben getekend, moet worden gekwalificeerd. In artikel 9 van de overeenkomst worden de onderhavige leningen uitdrukkelijk genoemd en staat verder dat [X B.V.]
“de voornoemde vorderingen van betreffende vennootschappen overneemt”.[B.V. I] is aldus één van de bedoelde vennootschappen. [gedaagde sub 1 c.s.] en [C] hebben kennelijk, gelet op de bewoordingen van de overeenkomst, een cessie beoogd van de vorderingsrechten van [B.V. I] uit hoofde van de leningsovereenkomsten van [gedaagde sub 1 c.s.] aan [X B.V. c.s.] Bij schuldoverneming zou van een andere situatie sprake zijn, namelijk dat de schuld van [gedaagde sub 1 c.s.] zou zijn overgenomen door [X B.V.] en dat [B.V. I] mitsdien een rechtstreekse vordering op [X B.V.] heeft. Dat dit laatste is bedoeld, blijkt niet uit de overeenkomst en ook overigens niet.
4.9.
Voor een rechtsgeldige cessie is vereist een daartoe bestemde akte en mededeling daarvan aan degene tegen wie het recht kan worden uitgeoefend. Uit de akte moet blijken dat zij tot levering van de daarin bedoelde vordering(en) is bestemd. De akte moet (in ieder geval) zijn ondertekend door de vervreemder. De aanvaarding kan vormvrij geschieden. De tot levering strekkende verklaring van de cedent hoeft niet met zoveel woorden in de akte te zijn opgenomen. Voldoende is dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel in onderling verband en samenhang met andere akten of feiten, kan worden vastgesteld dat de akte is bestemd tot levering van de daarin bedoelde vordering(en). Voldoende is dat de verkrijger van de vordering(en) redelijkerwijs uit de akte mag begrijpen dat zij tot levering is bedoeld.
4.10.
De cessie van de vorderingen van [B.V. I] aan [X B.V.] voldoet aan de voornoemde eisen. De akte (overeenkomst) is ondertekend door [C] , die op
1 augustus 2007 zowel directeur van [X B.V.] als feitelijk bestuurder van [B.V. I] was, en bevat voldoende gegevens om vast te kunnen stellen dat de akte is bestemd tot levering van de vorderingen van [B.V. I] op [gedaagde sub 1 c.s.] aan [X B.V.] Dat mededeling is gedaan blijkt uit het feit dat [gedaagde sub 1 c.s.] partij zijn bij de overeenkomst. De rechtbank oordeelt op grond hiervan dat er een cessie aan [X B.V.] heeft plaatsgevonden en dat de curator geen vordering meer op [gedaagde sub 1 c.s.] heeft.
proceskosten
4.11.
De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden
veroordeeld. Omdat [gedaagde sub 1 c.s.] voldoende belang hadden bij het instellen van de vorderingen in vrijwaring, wordt de curator ook veroordeeld in de kosten van het vrijwaringsincident. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1 c.s.] in de hoofdzaak worden begroot op € 7.519, waarvan € 1.519 aan griffierecht en € 6.000 aan salaris advocaat (drie punten × tarief € 2.000).
in de vrijwaringszaak
4.12.
De afwijzing van de vorderingen in de hoofdzaak leidt tot afwijzing van de
vorderingen in de vrijwaringszaak. Er is immers niets waartoe [gedaagde sub 1 c.s.] in
de hoofdzaak worden veroordeeld.
4.13.
[gedaagde sub 1 c.s.] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld in de vrijwaringszaak.
4.14.
De kosten aan de zijde van [X B.V.] als gedaagde in de vrijwaringszaak worden begroot op € 4.733, waarvan € 3.829 aan griffierecht en € 904 aan salaris advocaat (twee punten × tarief € 452).

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt de curator in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1 c.s.] begroot op
€ 7.519 te vermeerderen met de wettelijke rente nadat veertien dagen zijn verstreken te rekenen vanaf de dag waarop dit vonnis is uitgesproken;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in de vrijwaringszaak
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1 c.s.] in de proceskosten aan de zijde van [X B.V.] begroot op € 4.733 te vermeerderen met de wettelijke rente nadat veertien dagen zijn verstreken te rekenen vanaf de dag waarop dit vonnis is uitgesproken;
5.7.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis gewezen door mr. J.W. Bockwinkel en in het openbaar uitgesproken op
26 augustus 2015.