Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[gedaagde sub 1] ,
1.[gedaagde sub 1] ,
1.De procedure
in de hoofdzaak
- de dagvaarding van 2 juni 2014, met producties;
- het vonnis in het incident van 15 oktober 2014;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 22 april 2015 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- de akte overlegging productie aan de zijde van [gedaagde sub 1 c.s.] van 30 juni 2015;
- het proces-verbaal van de comparitie van 13 juli 2015;
- de brief van de curator van 28 juli 2015.
- de dagvaarding van 17 november 2014, met producties;
- het tussenvonnis van 22 april 2015 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het proces-verbaal van de comparitie van 13 juli 2015.
2.De feiten in beide zaken
3.Het geschil
in de hoofdzaak
4.De beoordeling
in de hoofdzaak
“de voornoemde vorderingen van betreffende vennootschappen overneemt”.[B.V. I] is aldus één van de bedoelde vennootschappen. [gedaagde sub 1 c.s.] en [C] hebben kennelijk, gelet op de bewoordingen van de overeenkomst, een cessie beoogd van de vorderingsrechten van [B.V. I] uit hoofde van de leningsovereenkomsten van [gedaagde sub 1 c.s.] aan [X B.V. c.s.] Bij schuldoverneming zou van een andere situatie sprake zijn, namelijk dat de schuld van [gedaagde sub 1 c.s.] zou zijn overgenomen door [X B.V.] en dat [B.V. I] mitsdien een rechtstreekse vordering op [X B.V.] heeft. Dat dit laatste is bedoeld, blijkt niet uit de overeenkomst en ook overigens niet.