ECLI:NL:RBDHA:2015:16422

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2015
Publicatiedatum
22 maart 2019
Zaaknummer
14_3371
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering van voorschotten in het primair onderwijs en toepassing van de overschrijdingsregeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 20 april 2015, gaat het om een beroep van eiseres tegen een besluit van het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.A. Keijser, heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een bedrag van € 3.019,17 dat door de gemeente Zwijndrecht was teruggevorderd. Dit bedrag was gerelateerd aan de definitieve vaststelling van inkomsten en uitgaven voor het openbaar primair basisonderwijs voor de jaren 2003-2006. Eiseres had eerder al een procedure gevoerd, waarbij de rechtbank op 16 april 2013 het besluit van 30 mei 2012 had vernietigd en verweerder had opgedragen een nieuw besluit te nemen.

Tijdens de zitting op 9 maart 2015 hebben partijen hun standpunten toegelicht. Verweerder gaf aan dat het administratief beroep van eiseres gegrond had moeten worden verklaard, en dat het bestreden besluit op dat punt vernietigd diende te worden. De rechtbank heeft overwogen dat de terugvordering van voorschotten niet rechtmatig was, en dat verweerder de eerdere uitspraak van de rechtbank had moeten respecteren. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de terugvordering betreft.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld over de loonkosten van de bestuursdirecteur van de Bestuurscommissie Openbaar Basisonderwijs Zwijndrecht. De rechtbank concludeert dat deze kosten onder de kosten van administratie, beheer en bestuur vallen, en dus niet in aanmerking komen voor de overschrijdingsregeling. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 980,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/3371

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 april 2015 in de zaak tussen

[eiseres],eiseres (gemachtigde: mr. J.A. Keijser)
en
Het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,verweerder (gemachtigden: J.J. Broekhuijzen en R. van Drunen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht
(gemachtigden: mr. J.C. Hol, advocaat en D.J. Postmus).

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2011 en van 28 juni 2011 (het primaire besluit) heeft de raad van de gemeente Zwijndrecht respectievelijk het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht, de inkomsten en uitgaven voor het openbaar primair basisonderwijs definitief vastgesteld voor de periode 2003-2005 en voor het jaar 2006, met bijbehorende overschrijdingsbedragen en percentages voor het bijzonder onderwijs.
Bij besluit van 11 februari 20011 heeft het college een bedrag van eiseres van€ 3.019,17 teruggevorderd.
Bij besluit van 30 mei 2012 heeft verweerder het administratief beroep van eiseres ongegrond verklaard .
Bij uitspraak van 16 april 2013 (zaaknummer AWB 12/5428) heeft de rechtbank het beroep hiertegen gegrond verklaard, het besluit van 30 mei 2012 vernietigd, en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op het administratief beroep zal nemen met inachtneming van de uitspraak en onder toekenning van een proceskostenvergoeding.
Bij besluit van 13 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder een nieuw besluit genomen.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2015.
Voor eiseres is [X] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde partij heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij verweerschrift heeft verweerder aangegeven thans van oordeel te zijn dat het administratief beroep van eiseres gegrond verklaard had moeten worden, mede gelet op de eerdere uitspraak van de rechtbank. Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep op dit punt gegrond te verklaren en zelf in de zaak te voorzien.
Op de grondslag van het beroepschrift en het daarbij bestreden besluit is tussen partijen in geschil of verweerder bij zijn bestreden besluit op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak van de rechtbank inzake:
• De terugvordering
• De loonkosten van de bestuursdirecteur
Ter zitting hebben partijen verklaard dat de toepassing van de overschrijdingsregeling ten aanzien van een aantal kostenposten die de gemeente in natura aan het openbaar onderwijs heeft voldaan, tussen hen niet langer in geschil is.
2. De rechtbank overweegt ten aanzien van de tussen partijen bestaande geschilpunten als volgt.
Inzake de terugvordering
3. Eiseres en verweerder zijn beiden van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt dient te worden vernietigd. Het gemeentebestuur stelt zich daar tegenover op het standpunt dat die terugvordering rechtmatig was en mitsdien in stand behoort te blijven.
De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van de eerdere uitspraak van de rechtbank van 16 april 2013 de rechtsplicht had om het aanvankelijke administratief beroep alsnog gegrond te verklaren op dit punt. De rechtbank heeft immers overwogen dat verweerder het besluit in zoverre had moeten vernietigen en op de grondslag van artikel 7:28 Awb een beslissing inzake de proceskosten had moeten nemen. De uitspraak van de rechtbank is in rechte onaantastbaar geworden, zodat thans niet meer over de terugvordering gedebatteerd kan worden. De rechtbank zal het beroep op dit punt gegrond verklaren, het bestreden besluit op dit punt vernietigen, en bepalen dat terugvordering niet zal mogen plaatsvinden onder toekenning van een proceskostenvergoeding.
Inzake de loonkosten van de bestuursdirecteur
4. De Wet op het primair onderwijs (WPO) kent de zogeheten overschrijdingsregeling. De hoogte van de rijksvergoeding voor primair onderwijs wordt bepaald door regels en bekostigingsvoorwaarden die voor openbaar en bijzonder onderwijs gelijk zijn. Het staat het bevoegd gezag van een school vrij om die rijksgelden aan te vullen met andere, eigen financiële middelen.
Wanneer een gemeentebestuur gemeenschapsgelden aan het budget van een openbare school wil toevoegen, is de overschrijdingsregeling van toepassing. Het totaal van de gemeentelijke meeruitgaven over een tijdvak van vijf jaar wordt uitgedrukt in een percentage van de rijksvergoeding. De WPO verplicht de gemeente aan de bijzondere scholen eenzelfde percentage te betalen. Echter, een aantal gemeentelijke uitgaven kan worden uitgesloten van de overschrijdingsregeling. Uitgaven voor kosten van administratie, bestuur en beheer (ABB) in het openbaar onderwijs vormen zo'n uitzondering.
Voor 2000 werd het openbaar onderwijs vanuit de gemeenten aangestuurd. Vanaf dat jaar deed het streven opgeld om die aansturing op afstand te zetten. Dit streven is uiteindelijk ook verwezenlijkt, en wel nadat in de gevolgen van dat op afstand zetten voor de toepassing van de overschrijdingsregeling was voorzien met de zogenoemde bruidsschatregeling. In afwachting van die regeling is, onder andere in de gemeente Zwijndrecht, een bestuurscommissie met de aansturing van het openbaar onderwijs belast. De gemeente Zwijndrecht heeft daartoe een bestuursdirecteur aangetrokken, de heer [Y]. De loonkosten van de heer [Y] kwamen ten laste van de gemeente, en hij besteedde zijn volledige werktijd aan zijn hoedanigheid van bestuursmanager van de Bestuurscommissie Openbaar Basisonderwijs Zwijndrecht (BOBZ), kantoorhoudende aan de [adres 1] te Zwijndrecht (vanaf 2006 aan het [adres 2]), en mitsdien buiten het gemeentelijk apparaat.
5. De vraag die voorligt is of de loonkosten van de bestuursdirecteur op grond van de overschrijdingsregeling gespiegeld moeten worden in een uitkering aan eiseres.
De meest vergaande stelling van eiseres in dit verband is, dat de rechtbank zich over deze vraag al bindend heeft uitgelaten in haar uitspraak van 16 april 2013.
In die uitspraak overwoog de rechtbank onder meer het volgende:
"Ter zitting van de rechtbank bleken partijen het eens over het toe te passen criterium: indien de directeur, wiens salaris door de gemeente werd betaald, zijn volledige werktijd besteedde aan het aansturen van het openbaar onderwijs, dan was zijn positie te vergelijken met die van de directeur van verweerders stichting, en dienen zijn loonkosten te worden meegerekend voor een eerlijke toepassing van de overschrijdingsregeling. Als echter zijn werktijd, en daarmee zijn loonkosten, niet duidelijk kunnen worden afgezonderd van eventueel andere voor de gemeente verrichte arbeid, is artikel 144, derde li, sub a van de WPO van toepassing. Het tussen eiseres en het College van burgemeester en wethouders bestaande geschil is, zo bezien, van feitelijke aard: de feitelijke omstandigheden waaronder de directeur zijn werk verrichtte dienen onderzocht te worden".
Verweerder en het gemeentebestuur stellen zich op het standpunt dat de rechtbank hierbij geen bindende eindbeslissing heeft gegeven over het toe te passen criterium.
De rechtbank legt het gelijk in dit dispuut bij verweerder en het gemeentebestuur. De eerdere uitspraak van de rechtbank ging niet zozeer over de uitleg van de overschrijdingsregeling, als wel over de wijze waarop verweerder zijn taak als geschilbeslechter in administratief beroep heeft opgevat. Terecht wijzen verweerder en het gemeentebestuur er in dit verband op, dat de rechtbank zich in zijn overwegingen niet expliciet heeft aangesloten bij het destijds tussen partijen in confesso zijnde criterium. Ook met de woorden: "zo bezien" heeft de rechtbank afstand gehouden van dat criterium.
6. Tussen partijen kan dus nog ten volle in geschil zijn de vraag of op de loonkosten van de bestuursdirecteur de overschrijdingsregeling toegepast moet worden.
Eiseres beantwoordt deze vraag op gelijke gronden als in de vorige procedure bevestigend. Zij is namelijk van oordeel dat dat de loonkosten van de bestuursdirecteur zijn afgezonderd van overige loonkosten die de gemeente ten behoeve van het onderwijsbeleid moet maken, en dat daarom de ratio voor toepassing van artikel 144, derde lid, van de WPO ontbreekt.
Verweerder en het gemeentebestuur beantwoorden deze vraag ontkennend. Volgens het gemeentebestuur komen loonkosten uitsluitend voor toepassing van de overschrijdingsregeling in aanmerking als het loonkosten van de onderwijsinstellingen zelf
zijn. Het salaris van de bestuursdirecteur behoort nu juist bij uitstek tot de kosten van administratie, beheer en bestuur, bedoeld in artikel 114, onder e, van de WPO, die ingevolge artikel 144, derde lid, aanhef en sub a, van die wet buiten beschouwing worden gelaten.
De rechtbank legt ook hier het gelijk bij verweerder en het gemeentebestuur. De rechtbank ziet niet in hoe de kosten van de bestuursdirecteur anders te duiden zouden zijn dan als kosten van administratie, beheer en bestuur.
De rechtbank onderkent dat als redengeving voor opneming van dit artikelonderdeel in de WPO heeft gegolden, dat gemeenteambtenaren die voor het bevoegd gezag van de openbare scholen werken, ook voor de gemeente als lokale overheid werken en dat de kosten van een en ander niet te ontvlechten zijn. Dat wil echter niet zeggen dat het artikelonderdeel toepassing mist in gevallen als het onderhavige, waarin die ontvlechting wel doenlijk is. Die nuance is immers niet in de wettekst neergelegd.
7. Op grond van bovenstaande overwegingen komt de rechtbank tot de volgende beslissing.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin de terugvordering van voorschotten is gehandhaafd. Voor het overige is het beroep ongegrond.
8. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van€ 328,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,­ ( l punt voor het indienen van het beroepschrift en l punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,-.
l 0. De rechtbank veroordeelt de gemeente Zwijndrecht op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten stelt zij vast op€ 980,- (l punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting).

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de terugvordering van voorschotten is gehandhaafd;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van€ 328,- aan eiseres te vergoeden; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-; veroordeelt de gemeente Zwijndrecht in de proceskosten van het administratief
beroep tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Allewijn , voorzitter, en mr J.J.P. Bosman en
mr. F. Arichi, leden , in aanwezigheid van mr. B.M. van der Meide, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 20 15.
griffier De griffier Is verhinderd
te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
21APR 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.