Uitspraak
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 26 februari 2015 ingekomen verzoek van:
[verzoekster]
[belanghebbende] ,
Procedure
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 10 maart 2015, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
- de brief d.d. 9 april 2015 van de zijde van de vader, met bijlagen;
- de brief d.d. 9 april 2015 van de zijde van de moeder, met bijlagen.
- de brief d.d. 17 april 2015 van de zijde van de moeder, met bijlagen;
- de brief d.d. 22 april 2015 van de zijde van de moeder, met bijlagen;
- de brief d.d. 23 april 2015 van de zijde van de vader, met bijlagen;
- de brief d.d. 25 april 2015 van de zijde van de moeder, met bijlagen;
- de brief d.d. 28 april 2015 van de zijde van de moeder, met bijlagen;
- de brief d.d. 28 april 2015 van de zijde van de vader, met bijlagen.
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Duitse taal;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- namens de Raad voor de Kinderbescherming: mevrouw [naam]
Beoordeling
Vaststaande feiten en omstandigheden
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag?
5 april 2013 uitlegt. Gelet op de gelijke zorgverdeling tussen de ouders kan de vader er niet aan vasthouden dat hij het alleenrecht heeft om het hoofdverblijf van de minderjarigen te bepalen.
‘dat het lijkt alsof de ouders het eens zijn over een regeling betreffende de gezamenlijke zorg. Geschilpunt is de eerste verblijfplaats van de kinderen, die zowel door de vader als de moeder beide voor zichzelf wordt opgeëist.’Desgevraagd hebben de vader en de moeder vervolgens ieder voor zich ten overstaan van de Oostenrijkse rechter verklaard dat, erop vertrouwende dat de 50:50 contactregeling in ieder geval zal functioneren, de eerste verblijfplaats voor hen niet uitmaakt. Ook uit de thans ter zitting gedane verklaringen van de ouders blijkt dat ze destijds voor ogen hebben gehad dat de minderjarigen om en om bij de ouders zouden verblijven, die op niet te grote afstand van elkaar zouden wonen. De minderjarigen hebben – hoewel niet exact conform de afspraken – na het sluiten van de overeenkomst feitelijk ook ongeveer 50:50 van de tijd afwisselend bij de vader en bij de moeder verbleven. Gelet op de bedoeling van partijen en de feitelijke uitvoering daarvan, is de rechtbank van oordeel dat de vader het aan hem toekomende ‘Aufenthaltbestimmungsrecht’ slechts in die zin heeft uitgeoefend, dat de inschrijving van de kinderen bij hem in de Nederlandse basisadministratie heeft plaatsgevonden. Daarmee is echter niet de gewone verblijfplaats uitsluitend bij de vader bepaald. Doordat de zorg voor de minderjarigen tot aan de overbrenging van [1. minderjarige] op 5 juni 2014 afwisselend bij de vader, aanvankelijk in Oostenrijk en later in Nederland, en bij de moeder in Duitsland is geweest, zonder dat daarbij het middelpunt overwegend bij één van hen heeft gelegen, hebben de minderjarigen bij beide ouders een ‘thuis’, een vertrouwde omgeving ervaren.
Onmiddellijke terugkeer van [2. minderjarige] ?
Weigeringsgronden?
Conclusie