In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 7 september 2015 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. S.T. van Berge Henegouwen, was gericht tegen de politierechter mr. M.T. Renckens. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was de afwijzing van een getuigenverzoek door de politierechter in een strafzaak tegen verzoeker, waarin hij werd verdacht van mishandeling. Verzoeker stelde dat de afwijzing van het getuigenverzoek blijk gaf van de schijn van partijdigheid, omdat de politierechter een verzoek van de officier van justitie in een andere zaak wel had gehonoreerd.
De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker en de reacties van de politierechter en de officier van justitie beoordeeld. De wrakingskamer oordeelde dat de afwijzing van het getuigenverzoek een processuele beslissing was en dat deze beslissing niet zo onbegrijpelijk was dat deze alleen verklaard kon worden door vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende waren om te vrezen dat de politierechter niet onpartijdig was.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd uitgesproken door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, in aanwezigheid van de griffier.