ECLI:NL:RBDHA:2015:16402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2015
Publicatiedatum
5 maart 2018
Zaaknummer
C/09/495232/ KG RK 15-1701
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen bestuursrechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2015 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde J.L.M. Reijnen, had de bestuursrechter mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer gewraakt. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was de vermeende weigering van de bestuursrechter om aangifte te doen over de gang van zaken rond de verzending van een poststuk. Verzoekster stelde dat de bestuursrechter niet de vereiste zorgvuldigheid had betracht en dat er sprake was van een gebrek aan onpartijdigheid.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de bestuursrechter geen toezegging wilde doen om aangifte te doen, maar dat dit op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer oordeelde dat de bestuursrechter niet partijdig of vooringenomen was en dat de bezwaren van verzoekster niet voldoende waren om het wrakingsverzoek te honoreren. Bovendien werd opgemerkt dat verzoekster reeds eerder had geprobeerd de behandelend rechters te wraken, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van misbruik van het rechtsmiddel wraking.

De wrakingskamer heeft daarom besloten dat een volgend verzoek om wraking, dat betrekking heeft op de onderliggende hoofdprocedure, niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de rechters E.A. van Rens, D. Aarts en H.M.D. de Jong, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2015/59
zaak-/rekestnummer: C/09/495232 KG RK 15-1701
zaaknummer: SGR 13/9178
datum beschikking: 19 oktober 2015
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: J.L.M. Reijnen;
(eiseres in de hoofdzaak),
tegen
de minister van Defensie,
gemachtigde: mr. C.A. Geleijnse,
(verweerder in de hoofdzaak),
strekkende tot wraking van:
mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer,
bestuursrechter in de rechtbank Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Verzoekster is eiseres in een zaak waarin zij bij monde van haar gemachtigde J.L.M. Reijnen (hierna: Reijnen) procedeert tegen het ministerie van Defensie. Verzoekster heeft bij monde van haar gemachtigde beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Defensie op door haar ingesteld bezwaar. De zaak betreft een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. Na aanhouding heeft Reijnen op de zitting van 11 december 2014 de behandelend rechter, mr. A.E. Dutrieux, gewraakt. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking op 26 januari 2015 afgewezen. Na ontvangst van aanvullende gronden, is de behandeling ter zitting van 25 augustus 2015 door bestuursrechter mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, voortgezet. Op deze zitting heeft Reijnen de bestuursrechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het door de rechter en de griffier opgestelde en ondertekende proces-verbaal van de zitting van 25 augustus 2015. Voorts heeft de wrakingskamer op 3 september 2015 van de bestuursrechter een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek ontvangen.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 5 oktober 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster [verzoekster] is niet verschenen. De gemachtigde J.L.M. Reijnen is verschenen en heeft het wrakingsverzoek toegelicht.
De minister van Defensie is niet ter zitting verschenen. De bestuursrechter is als aangekondigd evenmin verschenen en heeft haar standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek schriftelijk kenbaar gemaakt.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
3.1.
Volgens Reijnen heeft de wederpartij (in de hoofdzaak) ten onrechte bij de rechtbank de indruk gewekt dat er sprake is van verzending in de zaak op 2 oktober 2013, in plaats van op 3 oktober 2013. Dit is volgens Reijnen een ernstige kwestie waarvan de rechtbank en de behandelend rechter aangifte zouden moeten doen. Nu de bestuursrechter tijdens de inhoudelijke behandeling ter zitting van 25 augustus 2015, dan wel na een korte onderbreking, niet heeft willen toezeggen aangifte te doen over deze gang van zaken, heeft Reijnen de rechter gewraakt.
3.2.
Bij de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van 5 oktober 2015 heeft Reijnen verklaard en toegelicht dat er in de onderhavige procedure sprake is van een opeenstapeling van omstandigheden waarbij de rechtbank niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Zo had de rechtbank Den Haag vanwege de banden van een rechter met de landsadvocaat de zaak moeten verwijzen naar een andere rechtbank. Voorts is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op het verzoek om een getuige te horen. Ten slotte acht Reijnen de bestuursrechter ongeschikt, nu zij de ernst van het vervalsen van stukken door de minister van Defensie niet onderkent door geen bereidheid te tonen aangifte te doen. De omstandigheid dat zij ter zitting deze gang van zaken heeft aanvaard door vast te stellen dat de verzenddatum niet in geschil is, heeft Reijnen doen besluiten om de bestuursrechter te wraken.

4.Het standpunt van mr. Sleeswijk Visser-de Boer

De bestuursrechter berust niet in de wraking. Het verzoek van Reijnen om ter zitting toe te zeggen direct aangifte te zullen doen bij de officier van justitie tegen de minister van Defensie wegens valsheid in geschrifte – bestaande uit het verkeerd voorlichten door de minister van de rechtbank ter zake de verzenddatum van een besluit – betreft niet de inhoud van het geschil tussen partijen. De bestuursrechter heeft uiteengezet dat de minister na nader onderzoek en in schriftelijke reactie omtrent de stelling van Reijnen ter zake de datum van verzending, die stelling voor heeft juist aangenomen, zodat ter zitting is vastgesteld dat dit niet langer onderwerp van geschil was tussen partijen. De bestuursrechter ziet niet in hoe haar afwijzing van het verzoek tot het onmiddellijk toezeggen van het doen van aangifte haar – door Reijnen gestelde – vooringenomenheid in de onderhavige zaak bewerkstelligt.
De bestuursrechter geeft de wrakingskamer in overweging Reijnen in dit dossier een verbod tot verdere wrakingsverzoeken op te leggen. Reijnen frustreert door zijn herhaalde wrakingsverzoeken een behoorlijke behandeling en afhandeling van de zaak, waarmee de kans op een volgende wraking zeer groot is, aldus de bestuursrechter.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
Bij de behandeling van het wrakingsverzoek heeft Reijnen een aantal nieuwe gronden aangevoerd. Voor zover hij ook deze gronden aan het wrakingsverzoek ten grondslag wil leggen, kan hij daarin niet worden ontvangen, nu die gronden niet tijdig – ten overstaan van de bestuursrechter – zijn aangevoerd.
5.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kunnen de aan het verzoek ten grondslag gelegde bezwaren van Reijnen geen grond opleveren voor wraking. Dat de bestuursrechter geen toezegging wilde doen om aangifte te doen over de gang van zaken rond de verzending van een poststuk, levert geen grond op voor wraking. Niet valt in te zien dat de bestuursrechter met deze beslissing blijk heeft gegeven van een partijdige, dan wel vooringenomen opstelling. De bestuursrechter is met deze beslissing evenmin vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van de zaak, noch heeft zij op enige wijze de schijn van vooringenomenheid jegens verzoekster, dan wel haar gemachtigde Reijnen gewekt.
5.4.
Nu de wrakingskamer ook niet is gebleken van andere feiten of omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bestuursrechter een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, wordt het verzoek tot wraking afgewezen.
5.5.
Gelet op het gehalte en de inhoud van het wrakingsverzoek, alsmede de omstandigheid dat (de gemachtigde van) verzoekster in de onderhavige procedure de behandelend rechters reeds tweemaal heeft getracht te wraken, ziet deze wrakingskamer aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De wrakingskamer stelt vast dat sprake is van misbruik van het rechtsmiddel wraking en zal daarom bepalen dat een volgend verzoek om wraking, betrekking hebbend op de onderliggende hoofdprocedure, niet in behandeling wordt genomen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van (de gemachtigde J.L.M. Reijnen van) verzoekster, betrekking hebbend op de onderliggende hoofdprocedure, niet in behandeling wordt genomen;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar gemachtigde J.L.M. Reijnen;
• verweerder in de hoofdzaak, de minister van Defensie (gemachtigde: mr. C.A. Geleijnse);
• de bestuursrechter mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.A. van Rens, D. Aarts en H.M.D. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Noorlander als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2015.