In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, betreft het een verzoek tot opname van een vaststellingsovereenkomst in het kader van internationale kinderontvoering. De zaak is ingediend door de vader, wonende in Portugal, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.P. Scheer, en de moeder, eveneens vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G. Brands, die in Nederland woont. De rechtbank had eerder op 4 maart 2015 een beschikking gegeven waarin de terugkeer van de minderjarigen naar Portugal was gelast, met een deadline van 19 maart 2015. De moeder was verplicht om de minderjarigen terug te brengen, en indien zij dit niet deed, diende zij de benodigde reisdocumenten aan de vader te overhandigen zodat hij de minderjarigen zelf kon terugbrengen.
De rechtbank heeft in deze beschikking de eerder genomen beslissingen bevestigd en zich gericht op het verzoek van de ouders om de vaststellingsovereenkomst, die de onderlinge regeling over de ouderlijke verantwoordelijkheid van de minderjarigen bevat, op te nemen in de beschikking. De rechtbank oordeelt dat zij bevoegd is om dit verzoek te behandelen, aangezien de minderjarigen een nauwe band met Nederland hebben en de moeder haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders de bevoegdheid van de Nederlandse rechter hebben aanvaard en dat het belang van de minderjarigen dit rechtvaardigt.
De rechtbank heeft besloten om de vaststellingsovereenkomst, die op 25 januari 2015 is opgesteld, op te nemen in de beschikking en verklaart deze uitvoerbaar bij voorraad. De beschikking is gegeven door de kinderrechters J. Brandt, K.M. Braun en H. Dragtsma, en is uitgesproken tijdens de openbare zitting op 11 maart 2015.