ECLI:NL:RBDHA:2015:16161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
16/9508 en 16/9509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Roma-eiseres uit Kosovo op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft eiseres, een Roma van Kosovaarse nationaliteit, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel werd afgewezen. Eiseres had op 17 januari 2016 een aanvraag ingediend, maar deze werd op 7 mei 2016 als kennelijk ongegrond afgewezen, omdat Kosovo als veilig land van herkomst werd aangemerkt. Eiseres heeft aangevoerd dat zij vanwege haar afkomst als Roma geen toegang heeft tot gezondheidszorg en werk in Kosovo en dat zij vreest voor discriminatie en geweld bij terugkeer.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat Kosovo voor haar geen veilig land van herkomst is. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen bewijs heeft geleverd van discriminatie of vervolging vanwege haar Roma-achtergrond. De rechtbank verwees naar de wetgeving en internationale verdragen die de mensenrechten in Kosovo waarborgen en stelde vast dat er een systeem van rechtsmiddelen bestaat voor mensenrechtenschendingen. Eiseres had de mogelijkheid om aanvullingen op haar asielrelaas te geven, maar heeft dit niet gedaan.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning op 26 mei 2016, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/9508 (beroep) en AWB 16/9509 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter en enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 26 mei 2016 in de zaak tussen

[naam], eiseres en verzoekster (hierna: eiseres),

gemachtigde: mr. J. Bronsveld,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. L.J.T. van Es.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 mei 2016 (het bestreden besluit). Tevens is verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, teneinde uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Van eiseres zijn stukken ontvangen op 18 mei 2016.
Het beroep en verzoek zijn ter zitting behandeld op 19 mei 2016. Namens eiseres is verschenen mr. M.S. Yap (namens mr. Bronsveld). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres, [geboortedatum] en van Kosovaarse nationaliteit, heeft op
17 januari 2016 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Aan die aanvraag ligt het volgende ten grondslag. Eiseres is in 1999 uit Kosovo vertrokken vanwege de oorlog. Daarna heeft eiseres gedurende zeventien jaar in Servië (Novi Sad) gewoond en vervolgens een paar jaar in Duitsland en Frankrijk. Haar huis in Servië is verbrand na haar vertrek naar Duitsland. Eiseres kan niet lezen en schrijven en werkte op de markt. Ze is ziek en wordt onderhouden en verzorgd door [naam] en [naam], met wie zij samen naar Nederland is gereisd. Eiseres kan niet terug naar Kosovo omdat ze daar geen huis en geen werk heeft en vreest voor de Albanezen.
3. Bij het bestreden besluit is de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van de artikelen 31 en 30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiseres is een vertrektermijn onthouden en een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. De gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst zijn geloofwaardig geacht, evenals de verklaring dat eiseres Roma is en dat zij Kosovo in 1999 heeft verlaten vanwege de oorlog. Omdat Kosovo als veilig land van herkomst is aangemerkt, wordt eiseres de gevraagde vergunning geweigerd. Ook wordt geloofwaardig geacht dat eiseres geen familie, woning en werk heeft in Kosovo, maar dat heeft volgens verweerder geen raakvlakken met het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiseres heeft daartegen het volgende aangevoerd:
- Verweerder heeft ten onrechte niet onderzocht of eiseres vanwege haar afkomst als Roma toegang tot gezondheidszorg en werk had. Verweerder heeft tijdens het gehoor op 2 mei 2016 niet gevraagd naar haar problemen vanwege het zijn van Roma. Eiseres heeft verklaard dat ze geen woning had, is weggejaagd door de politie en een zwervend bestaan leidde. Uit dat relaas kan niet worden opgemaakt dat eiseres problemen ondervond omdat ze Roma is.
- Verwezen wordt naar een bericht van Amnesty International van 29 september 2010, waaruit blijkt dat Roma die terugkeren naar Kosovo terecht komen in een klimaat van geweld en discriminatie en beperkte toegang hebben tot huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs en werk.
- Omdat Kosovo het EVRM niet heeft geratificeerd, kan geen klacht bij het EHRM worden ingediend. De Commissie voor de mensenrechten biedt niet dezelfde waarborgen, omdat uitspraken geen bindende kracht hebben.
- Uit een artikel van de New York Times van 7 april 2016 blijkt dat zelfs de Verenigde Naties in Kosovo de rechten van Roma’s schenden nu honderden Roma-families jarenlang gedwongen in vervuilde kampen van de VN hebben geleefd en daardoor ernstige medische problemen ontwikkelden.
- Verwezen wordt naar uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 februari 2016 (AWB 16/2154) en 23 december 2015 (AWB 15/21898), die zien op de situatie van Roma in Bosnië en Macedonië.
- De autoriteiten bieden geen bescherming tegen discriminatie van Roma.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180; hierna: de Procedurerichtlijn), indien de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
Ingevolge artikel 3.105ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb) kan bij ministeriële regeling een lijst worden opgesteld van veilige landen van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
Ingevolge artikel 3.37f, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: VV) wordt een land als veilig land van herkomst beschouwd als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder b, van de Vw, wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging, noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, noch van bedreiging door willekeurig geweld in het kader van een internationaal of intern gewapend conflict. Ingevolge artikel 3.37f, tweede lid, van het VV wordt bij de beoordeling of een land als veilig land van herkomst wordt beschouwd, onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van:
a. de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;
b. de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het EVRM en/of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en/of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen uit hoofde van artikel 15, lid 2, van het EVRM zijn toegestaan;
c. de naleving van het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag;
d. het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.
Ingevolge artikel 3.37f, derde lid, van het VV zijn, met inachtneming van het eerste en het tweede lid, als veilige landen van herkomst als bedoeld in artikel 3.105ba, eerste lid, van het Vb aangewezen de landen die zijn opgenomen in bijlage 13 bij deze regeling. Kosovo is opgenomen in deze bijlage.
Volgens paragraaf C2/7.2 van de Vc kan verweerder artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw toepassen, als het land voorkomt op een lijst van landen die als bijlage bij het VV is opgenomen. Verweerder kan de presumptie van veilig land van herkomst niet handhaven wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende land van herkomst in zijn specifieke geval niet als veilig land kan worden beschouwd.
6. Eiseres dient aannemelijk te maken dat Kosovo voor haar geen veilig land van herkomst is. De rechtbank verwijst daartoe naar de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Vw ter implementatie van de Procedurerichtlijn (Kamerstukken II, 2014/15, 34088, nr. 3, p. 15.), waarin is vermeld dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat het betreffende land van herkomst in zijn specifieke geval niet als veilig land kan worden beschouwd en de presumptie van veiligheid niet onverkort kan worden gehandhaafd.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiseres daarin niet is geslaagd. Vooropgesteld wordt dat uit het asielrelaas niet blijkt dat eiseres problemen vanwege het zijn van Roma heeft ondervonden. Indien eiseres van mening was dat daarover in het gehoor op 2 mei 2016 onvoldoende is doorgevraagd, had het op haar weg gelegen dat in de zienswijze op te merken. Niet in geschil is dat eiseres de gelegenheid is geboden aanvullingen en correcties op dat gehoor te maken in de zienswijze. Niet gebleken is dat eiseres slachtoffer is geworden van discriminatie in het land van herkomst waardoor zij zodanig is beperkt in haar bestaansmogelijkheden dat zij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Evenmin is gebleken dat zij vanwege het zijn van Roma of om andere redenen bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM waartegen de autoriteiten geen bescherming willen of kunnen bieden.
8. Daarbij is voorts van belang dat de aanmerking van Kosovo als veilig land van herkomst betekent dat er sprake is van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van de daar bedoelde rechten en vrijheden. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit onweersproken op het standpunt gesteld dat in artikel 22 van de Grondwet van Kosovo is vastgelegd dat mensenrechten in verdragen, waaronder het EVRM, direct kunnen worden toegepast in nationale wetgeving. Verder is vermeld dat er een ombudsman in Kosovo is, die de bevoegdheid heeft klachten in verband met mensenrechtenschendingen te behandelen. Ook is onder meer gewezen op verschillende projecten in Kosovo van de overheid, NGO’s en Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa waarmee de integratie van de Roma bevolking wordt bevorderd. Niet is gebleken dat eiseres niet op ondersteuning van de autoriteiten in Kosovo kan rekenen bij terugkeer dan wel dat het inroepen van die bescherming bij voorbaat zinloos is. Wat eiseres in dit kader heeft aangevoerd doet aan het voorgaande niet af.
9. Ten aanzien van het op 18 mei 2016 door eiseres overgelegde bericht van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 mei 2016, waarin is vermeld dat de Afdeling om een conclusie over veilige landen aan de staatsraad advocaat-generaal heeft gevraagd, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat dit stuk buiten beschouwing moet blijven nu dit niet uiterlijk een werkdag voor de zitting is overgelegd. Verweerder heeft het pas ter zitting ontvangen. Gelet op de omvang van dit stuk, het feit dat verweerder verklaarde bekend te zijn met de inhoud van dit bericht en nu verweerder ter zitting in staat was daarop adequaat te reageren, ziet de rechtbank geen aanleiding dit stuk wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. Eiseres vraagt de conclusie en uitspraak van de Afdeling over het concept ‘veilig land van herkomst’ af te wachten, nu dit voor de onderhavige zaak van belang is. De rechtbank ziet daarvoor echter gelet op wat onder 7 en 8 is vermeld, geen aanleiding.
10. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van
23 december 2015 (AWB 15/21898) kan eiseres niet baten. Die zaak zag op een andere situatie, nu eisers daarin stelselmatig werden lastiggevallen, bedreigd en bekogeld met stenen, welke bedreigingen doorgingen nadat bescherming was gevraagd bij de politie. Ook de verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 februari 2016 (AWB 16/2154) kan eiseres niet baten. Niet alleen omdat de door verweerder gevraagde voorlopige voorziening in die zaak door de Afdeling op 23 maart 2016 is toegewezen en verweerder geen gevolg aan de bestreden uitspraak hoeft te geven, maar ook omdat die zaak ziet op de positie van Roma in Bosnië-Herzegovina en derhalve op een ander land dan Kosovo.
11. Het beroep is ongegrond. Nu op het beroep is beslist, is er geen aanleiding de gevraagde voorziening toe te wijzen.
12. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nummer AWB 16/9508:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak met nummer AWB 16/9509:
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, (voorzieningen)rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover die ziet op het beroep, binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.