Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
2.De feiten
due diligenceonderzoek uit te voeren naar de juridische, financiële en commerciële toestand van Cosinta Service en haar dochtermaatschappijen.
due diligenceonderzoek uitgevoerd. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport (hierna: het
due diligencerapport), dat – voor zover hier van belang – als volgt luidt:
428.7152%
420.141
due diligencerapport van 24 januari 2013 is de onder 2.13 geciteerde conclusie vervangen door:
3.Het geschil
4.De beoordeling
due diligencerapport wordt ook gerefereerd aan het grotere risico van incourantheid van de [het Merk] producten en wordt vermeld dat dit deel van de voorraad tijdens het onderzoek ter plaatse gericht is onderzocht. In het
due diligenceonderzoek is geen enkel voorbehoud gemaakt in verband met de nu in deze procedure door AOH gestelde beperkte toegang tot de voorraad; de onderzoekers vonden kennelijk dat zij voldoende in de gelegenheid waren geweest om de voorraad te bezien en dat de steekproef van een aanzienlijk deel van de voorraad, 23%, voldoende representatief was. De onderzoekers hebben geconstateerd dat a) een analyse van de voorraden werd bemoeilijkt omdat het handelssysteem de voorraden niet op ouderdom kon selecteren, b) bij een steekproef was gebleken dat een deel van de voorraad meer dan vijf jaar oud was dan wel, gezien de gemiddelde omloopsnelheid, niet binnen vijf jaar verkocht zou kunnen worden. Gezien deze bevindingen vonden de onderzoekers dat de voorziening voor incourante voorraad op 24% gesteld moest worden. De adviseurs van Cosinta stelden daar tegenover dat een voorziening van 12% afdoende was. Het verschil tussen beide benaderingen is gelegen in de waardering van voorraad van meer dan vijf jaar oud: W&J waardeerde deze op nihil en [X] stelde dat deze nog voor 50% van de inkoopprijs kon worden verkocht. De gesprekken tussen partijen en hun adviseurs hebben geleid tot het verhogen van de voorziening voor incourante voorraad [het Merk] op de balans naar 12%. Daarmee hebben partijen de door Cosinta voorgestane benadering tot uitgangspunt genomen. Dat blijkt ook uit de verklaring van AOH tijdens de comparitie van partijen: “
De 12% is de helft van het door AOH voorgestane percentage van 24% omdat [C] – die bekend is in de markt en jarenlange ervaring met het bedrijf had – had verklaard dat de voorraad na vijf jaar nog 50% waard is.”Cosinta heeft deze door AOH geschetste gang van zaken over de onderhandeling die tot de 12% heeft geleid onderschreven.
due diligencerapport en het commentaar daarop zijn geuit. De discussie daarover is echter al beslecht bij de totstandkoming van de overeenkomst, met als resultaat dat AOH het door Cosinta voorgestane uitgangspunt dat [het Merk] voorraad na vijf jaar nog kan worden verkocht voor 50% van de koopprijs heeft onderschreven. Door nu weer terug te grijpen op het eerder door haar adviseurs ingenomen standpunt dat een voorraad na vijf jaar waardeloos is, gaat AOH uit van een uitleg van incourante voorraad die niet strookt met wat partijen dienaangaande zijn overeengekomen. Dit reeds staat in de weg aan toewijzing van de primaire vordering met betrekking tot de voorraad.
due diligenceonderzoek is uitgevoerd en dat daarbij steekproefsgewijs was vastgesteld dat circa een kwart van de [het Merk] voorraad meer dan vijf jaar oud was of niet binnen vijf jaar verkocht zou kunnen worden.
Wij hebben het belang van ArtDeco en wat daarover stond in ons business plan tijdens de onderhandelingen om strategische redenen niet kenbaar gemaakt.”Ook overigens is gesteld noch gebleken dat Cosinta wist of had moeten begrijpen dat AOH zonder ArtDeco de overeenkomst niet of onder andere voorwaarden zou hebben gesloten; de niet nadere gesubstantieerde stelling van AOH tijdens de comparitie van partijen dat de prijs van de aandelen te hoog is, is onvoldoende om tot die conclusie te kunnen komen.
due diligenceeen lijst met alle merken, waarop staat dat de merken worden gehouden door het niet bestaande Cosinta B.V., heeft toegezonden aan AOH die er gezien haar onderzoeksplicht van op de hoogte had kunnen zijn dat Cosinta Service niet de houder was van alle merken, gaat niet op. De mededelingsplicht van Cosinta prevaleert boven de onderzoeksplicht van AOH. De ondubbelzinnig in de koopovereenkomst gegeven garantie prevaleert bovendien boven het gegeven dat AOH bij nauwkeurige bestudering van de lijst had kunnen zien dat Cosinta B.V. en niet Cosinta Service de houder van de merken was, temeer daar de adviseur van Cosinta in de onder 2 geciteerde brieven van 16 en 26 oktober 2012 aan de adviseur van AOH over dezelfde lijst met merken ondubbelzinnig en zonder voorbehoud heeft geschreven dat Cosinta Service houder van de merken is.