ECLI:NL:RBDHA:2015:16047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2015
Publicatiedatum
9 mei 2016
Zaaknummer
C/09/477827 / HA ZA 14-1307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.W. Vogels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van geldleningen en uitvoerbaarheid bij voorraad

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, vordert eiser [A] een bedrag van € 387.000,= van gedaagde [de BV], vermeerderd met rente en kosten. De vordering is gebaseerd op een aantal geldleningen die [A] aan [de BV] heeft verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat [de BV] in totaal € 387.000,= van [A] heeft ontvangen, waarvan de eerste betaling van € 50.000,= contant is gedaan en vervolgens op de rekening van de eenmanszaak RHD is gestort. De rechtbank oordeelt dat de schriftelijke verklaringen van beide partijen dwingend bewijs opleveren van de geldleningen, en dat [de BV] niet heeft aangetoond dat deze leningen niet ten behoeve van de vennootschap zijn verstrekt. De rechtbank wijst de vordering van [A] toe en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, ondanks het verhaalsrisico dat [de BV] aanvoert. Tevens wordt [de BV] veroordeeld tot betaling van beslagkosten en proceskosten. In reconventie wordt de vordering van [de BV] tot opheffing van de beslagen afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/477827 / HA ZA 14-1307
Vonnis van 30 december 2015
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M. Huijben te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de BV],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.N. de Jong te Amsterdam .
Partijen zullen hierna [A] en [de BV] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 november 2014, met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 8;
  • het tussenvonnis van 8 april 2015, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • de brief van 4 augustus 2015 van mr. Huijben, met bijlagen;
  • de brief van 4 augustus 2015 van mr. De Jong, met producties 9 en 10;
  • het proces-verbaal van comparitie van 18 augustus 2015.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Partijen hebben van deze gelegenheid gebruikgemaakt. De brieven van mr. Huijben van 24 augustus 2015 en van mr. De Jong van 25 augustus 2015 zijn aan het proces-verbaal gehecht en maken onderdeel uit van het procesdossier.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. “
[RHD] ” was de handelsnaam van de eenmanszaak (hierna: RHD) van [B] , een broer van [A] . Die eenmanszaak is ingebracht in [de BV] .
2.2.
[A] heeft kopie van een document op briefpapier van RHD in het geding gebracht, inhoudende:
[…]
Referentie : [referentie]
Datum : 03 november 2003
Onderwerp : ontvangst- en intentieverklaring
ONTVANGST- EN INTENTIEVERKLARING
Hierbij verklaar ik, de heer [B] , op 03 november 2003, € 50.000,00 (zegge: vijftigduizend Euro ) te hebben ontvangen van de heer dr. [A] , paspoortnummer [paspoortnummer] , wonende aan de [adres 1] , [plaats 1] te [land] .
De heer dr. [A] zal vanaf de opgestelde datum meedingen in de winst van 50% die voortvloeit uit de onderneming [de BV] B.V. i.v.m. aankoop het pand [adres 2] , te [plaats 2] , en met een min. rente van 6 % per jaar.
De heer dr. [A] heeft de vrijheid geld geleidelijk terug te vragen (maximaal € 3.000,-- per maand).
Om deze afspraken te bevestigen is deze verklaring opgesteld en ondertekend door beide partijen.
[RHD] Medal
[onleesbare handtekening van [B] ] [onleesbare handtekening van [A] ]
[B] [A]
[adres 2] [postcode 1]
[postcode 2] [plaats 2] [adres 1]
, [plaats 1]
, [land]
2.3.
Op 5 november 2003 is een bedrag van € 50.000,= cash gestort op de rekening van RHD.
2.4.
[de BV] is op 30 januari 2004 opgericht met [B] als enig statutair bestuurder. [de BV] heeft op die datum de onroerende zaak aan de [adres 2] te [plaats 2] in eigendom verworven voor een koopprijs van € 885.000,=.
2.5.
Een schriftelijke verklaring, gedateerd 15 december 2004, luidt:
[…]
ONTVANGST- EN INTENTIEVERKLARING
Hierbij verklaar ik, de heer [B] , op 15 december 2004, € 50.000,00 (zegge: vijftigduizend Euro ) te hebben ontvangen van de heer dr. [A] , paspoortnummer [paspoortnummer] , wonende aan de [adres 1] , [plaats 1] te [land] .
De heer dr. [A] zal vanaf de opgestelde datum meedingen in rente percentage van 6 % per jaar.
De heer dr. [A] heeft de vrijheid geld geleidelijk terug te vragen ( maximaal € 3000,-- per maand).
Om deze afspraken te bevestigen is deze verklaring opgesteld en ondertekend.
[de BV] B.V.
[onleesbare handtekening van [B] ]
[…]
2.6.
Op 15 december 2004 is een bedrag van € 50.000,= overgemaakt van de rekening van [A] met nummer [rekeningnummer] op de rekening van [de BV] onder inhouding van € 25,= aan kosten buitenland.
2.7.
Een schriftelijke verklaring, gedateerd 25 maart 2010, luidt:
[…]
ONTVANGST- EN LENING
Hierbij verklaar ik, de heer [B] , op 25 maart 2010, € 30.000,00 (zegge: vijftigduizend Euro ) te hebben ontvangen van de heer dr. [A] , paspoortnummer [paspoortnummer] , wonende aan de [adres 1] , [plaats 1] te [land] .
De heer dr. [A] zal vanaf de opgestelde datum meedingen in de rente percentage van 6 % per jaar.
De heer dr. [A] heeft de vrijheid geld geleidelijk terug te vragen (maximaal € 5000,00 per maand).
Om deze afspraken te bevestigen is deze verklaring opgesteld en ondertekend door [de BV] B.V. en kopie bankafschrift 25-03-2010.
[de BV] B.V.
[onleesbare handtekening van [B] ]
[…]
2.8.
Op 25 maart 2010 is een bedrag van € 30.000,= overgemaakt van de rekening van [A] met nummer [rekeningnummer] op de rekening van [de BV] onder inhouding van € 50,= aan kosten buitenland.
2.9.
Een schriftelijke verklaring, gedateerd 31 januari 2011, luidt:
[…]
ONTVANGST- EN LENING
Hierbij verklaar ik, de heer [B] , op 31 januari 2011, € 30.000,00 (zegge: dirtigduizend Euro ) te hebben ontvangen van de heer [A] , paspoortnummer: [paspoortnummer] , wonende aan de [adres 1] , [plaats 1] .
De heer [A] zal vanaf de opgestelde datum meedingen in de rente percentage van 6 % per jaar.
De heer dr. [A] heeft de vrijheid geld geleidelijk terug te vragen (maximaal € 5000,00 per maand).
Om deze afspraken te bevestigen is deze verklaring opgesteld en ondertekend door [de BV] B.V. en kopie bankafschrift 31-01-2011.
[de BV] B.V.
[onleesbare handtekening van [B] ]
[…]
2.10.
Op 28 januari 2011 is een bedrag van € 30.000,= overgemaakt van de rekening van [A] met nummer [rekeningnummer] op de rekening van [de BV] onder inhouding van € 50,= aan kosten buitenland.
2.11.
[de BV] heeft schriftelijk verklaard, naar het model als onder 2.9 geciteerd, op 16 december 2011 een bedrag van € 20.000,= ter leen te hebben ontvangen van [A] tegen een rente van 8% per jaar. Op 16 december 2011 is een bedrag van € 20.000,= overgemaakt van de rekening van [A] met nummer [rekeningnummer] op de rekening van [de BV] onder inhouding van € 30,= aan kosten buitenland.
2.12.
[de BV] heeft schriftelijk verklaard, naar het model als onder 2.9 geciteerd, op 24 januari 2012 een bedrag van € 50.000,= ter leen te hebben ontvangen van [A] tegen een rente van 6% per jaar. Op 24 januari 2012 is een bedrag van € 50.000,= overgemaakt van de rekening van [A] met nummer [rekeningnummer] op de rekening van [de BV] .
2.13.
[B] en zijn ex-echtgenote (hierna: [C] ) zijn als gevolg van hun in augustus 2004 uitgesproken en ingeschreven echtscheiding verwikkeld in vele gerechtelijke procedures. Zo heeft de rechtbank Midden-Nederland, waar de verdelingsprocedure loopt, in 2013 geoordeeld dat de aandelen in [de BV] behoren tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
2.14.
[de BV] heeft de onroerende zaak aan de [adres 2] te [plaats 2] op 3 juni 2013 verkocht en geleverd aan [BV2] voor een koopprijs van € 4.785.000,=. Een deel van de koopprijs ter grootte van € 2.977.000,= is bij de notaris in depot gebleven als gevolg van een door [C] gelegd conservatoir beslag.
2.15.
[de BV] heeft schriftelijk verklaard, naar het model als onder 2.9 geciteerd, op 10 september 2013 een bedrag van € 37.000,= ter leen te hebben ontvangen van [A] tegen een rente van 7% per jaar. Op 10 september 2013 is een bedrag van € 37.000,= overgemaakt van de rekening van [A] met nummer [rekeningnummer] op de rekening van [de BV] .
2.16.
[de BV] heeft schriftelijk verklaard, naar het model als onder 2.9 geciteerd, op 18 december 2013 een bedrag van € 30.000,= ter leen te hebben ontvangen van [A] tegen een rente van 7% per jaar. Op 18 december 2013 is een bedrag van € 30.000,= overgemaakt van de rekening van [A] met nummer [rekeningnummer] op de rekening van [de BV] .
2.17.
[de BV] heeft schriftelijk verklaard, naar het model als onder 2.9 geciteerd, op 15 april 2014 een bedrag van € 40.000,= ter leen te hebben ontvangen van [A] . Op 15 april 2014 is een bedrag van € 40.000,= overgemaakt van de rekening van [A] met nummer [rekeningnummer] op de rekening van [de BV] onder inhouding van € 49,76 aan kosten buitenland.
2.18.
[de BV] heeft schriftelijk verklaard, naar het model als onder 2.9 geciteerd, op 2 juni 2014 een bedrag van € 50.000,= ter leen te hebben ontvangen van [A] tegen een rente van 7% per jaar. Op 2 juni 2014 is een bedrag van € 50.000,= overgemaakt van de rekening van [A] met nummer [rekeningnummer] op de rekening van [de BV] .
2.19.
Bij beschikking van de Ondernemingskamer van 1 oktober 2014 is een onderzoek bevolen naar de gang van zaken in [de BV] over de periode vanaf 2008 en is [B] als bestuurder geschorst. Bij beschikking van 7 oktober 2014 heeft de Ondernemingskamer mr. [X] aangewezen als bestuurder van [de BV] en mr. [Z] als onderzoeker.
2.20.
Op 23 oktober 2014 heeft (de advocaat van) [A] de leningen met verschenen rente van [de BV] opgeëist.
2.21.
Op 5 november 2014 heeft [A] voor de onderhavige vordering conservatoir beslag laten leggen op de aan [de BV] toebehorende onroerende zaak aan het adres [adres 3] te [plaats 3] . Op 6 november 2014 heeft [A] conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van [de BV] onder [de Notariaat] .

3.Het geschil

3.1.
[A] vordert in conventie samengevat - veroordeling van [de BV] tot betaling van € 387.000,=, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[de BV] voert verweer.
Zij betwist het bestaan van de vordering van [A] , omdat deze als lening niet voorkomt op de meest recent beschikbare balans van [de BV] d.d. 16 december 2013, opgemaakt door [Y] .
Subsidiair betwist [de BV] dat de leningen ten behoeve van haar zijn verstrekt. Dat geldt in elk geval voor de leningen verstrekt na 3 juni 2013. Als gevolg van de verkoop van het pand [adres 2] beschikte [de BV] per die datum over een opbrengst van bijna drie miljoen euro (in depot bij de notaris vanwege diverse conservatoire beslagen). Per die datum is de onderneming in [de BV] feitelijk gestaakt, zodat niet duidelijk is waarom de vennootschap nog geld zou hebben moeten lenen. De bedragen die de vennootschap ontving, werden meestal weer doorbetaald aan familieleden van [A] of aan hen gerelateerde ondernemingen voor een specifiek, niet vennootschapsrechtelijk doel. [A] moet hiervan op de hoogte zijn geweest vanwege de nauwe familieband tussen [A] en de geschorste bestuurder.
3.3.
[de BV] vordert in reconventie samengevat - opheffing van de door [A] gelegde beslagen ten laste van [de BV] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Ter beoordeling ligt voor of [de BV] een bedrag van in hoofdsom € 387.000,= heeft geleend van [A] . De rechtbank overweegt hierover het volgende.
4.2.
De overeenkomst van geldlening is de overeenkomst van verbruikleen waarbij de ene partij, de uitlener, zich verbindt om aan de andere partij, de lener, een som geld te verstrekken en de andere partij zich verbindt om een gelijke som geld terug te verstrekken. De hoofdverplichting van de lener van geld is om aan de uitlener evenveel geld terug te geven (art. 7A: 1791 e.v. BW).
4.3.
Gebleken is dat [de BV] op haar bankrekening in totaal een bedrag van € 387.000,= van [A] heeft ontvangen. De eerste betaling van € 50.000,= is weliswaar in contanten betaald, maar daags na de ontvangst daarvan is dat bedrag gestort op de rekening van RHD. Vast staat dat de eenmanszaak RHD bij de oprichting van [de BV] is ingebracht, zodat het bedrag van € 50.000,= moet worden geacht te zijn begrepen in het totaal van € 387.000,=.
4.4.
Verder is gebleken dat [A] en [de BV] schriftelijke verklaringen hebben ondertekend, waarin over en weer wordt erkend dat geldleningen zijn verstrekt door [A] aan [de BV] , in totaal voor € 387.000,= in hoofdsom. Op de voet van het bepaalde in artikel 157 lid 2 Rv leveren die verklaringen tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring. Ter zitting heeft [de BV] overigens erkend dat de ontvangstbewijzen bewijzen dat de betalingen ten titel van lening zijn verstrekt.
4.5.
[de BV] heeft als verweer gevoerd dat de aan haar verstrekte leningen niet zijn opgenomen in de balans van de vennootschap van 16 december 2013. De rechtbank volgt [de BV] daarin niet.
Op verzoek van [de BV] is op 23 december 2013 door [Y] een indicatieve opstelling gemaakt van het vermogen van de vennootschap en waarde van de aandelen in de vennootschap. De bijgevoegde balans van 16 december 2013 kent een post “crediteuren” ter hoogte van € 267.404,=. Dat is – op een bedrag van € 404,= na – precies het bedrag dat [A] aan [de BV] had geleend. Nu een andere verklaring voor de post crediteuren niet is gegeven door [de BV] , houdt de rechtbank het er op dat de door [A] verstrekte bedragen daarvan onderdeel uitmaken.
4.6.
Bij wege van subsidiair verweer betwist [de BV] dat de leningen ten behoeve van de vennootschap zijn verstrekt. Er is volgens [de BV] sprake van samenspanning tussen [A] en zijn broer, bestuurder van [de BV] , waarbij [de BV] slechts als “betaalkantoor” fungeerde. De rechtbank volgt [de BV] ook daarin niet. Het verweer van [de BV] komt in de kern neer op de vraag of haar bestuurder de aan de vennootschap geleende gelden op juiste wijze heeft besteed ten behoeve van de vennootschap. Dat is nu juist onderwerp van de procedure bij de Ondernemingskamer. Ook overigens heeft [de BV] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van samenspanning tussen de broers. Zo heeft [de BV] niet althans onvoldoende betwist dat [de BV] is opgestart met de leningen van [A] . Onbetwist heeft [A] gesteld dat het pand aan de [adres 2] bij aankoop in deplorabele staat was en aldus een goed project om in te investeren; met name door zijn leningen vanaf 2010 is in het pand geïnvesteerd waardoor het enorm in waarde is gestegen. Hoewel [de BV] na de verkoop van dat pand in juni 2013 mogelijk geen onderneming meer dreef, werd de vennootschap wel betrokken in allerlei gerechtelijke procedures en was de opbrengst van het pand door beslaglegging niet beschikbaar voor de vennootschap. Tegen deze achtergrond valt niet zonder meer in te zien dat de door [A] nadien verstrekte leningen niet ten behoeve van [de BV] zijn verstrekt. Aan bewijslevering komt de rechtbank dan ook niet toe.
4.7.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat [de BV] een bedrag van € 387.000,= in hoofdsom van [A] heeft geleend, en wel tegen de in de schriftelijke verklaringen vermelde rentevoeten.
4.8.
Door [de BV] is geen beroep gedaan op het bepaalde in artikel 7A:1797 BW, op grond waarvan de rechter aan de lener onder omstandigheden enig uitstel van betaling kan verlenen. De vordering van [A] tot terugbetaling van € 387.000,=, vermeerderd met de overeengekomen rente, zal daarom worden toegewezen.
Voor wat betreft de op 15 april 2014 verstrekte lening van € 40.000,= geldt dat geen rente is overeengekomen noch een tijd voor terugbetaling is bepaald. Artikel 6:38 BW bepaalt dat als geen tijd voor de nakoming is bepaald, de verbintenis terstond kan worden nagekomen en terstond nakoming kan worden gevorderd. Feitelijk heeft [A] de lening op 23 oktober 2014 voor het eerst opgeëist: op die dag heeft hij per brief laten weten dat hij alle geleende bedragen binnen zeven dagen terug wenste te ontvangen. Daardoor is de lening van
€ 40.000,= opeisbaar geworden. De wettelijke rente zal daarom, zoals gevorderd, worden toegewezen vanaf datum dagvaarding (12 november 2014).
4.9.
[A] heeft gevorderd dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. [de BV] heeft de rechtbank verzocht het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, dan wel daaraan de voorwaarde te verbinden dat [A] zekerheid stelt. [de BV] heeft aan haar vordering tot zekerheidstelling ten grondslag gelegd dat [A] in [land] woont en het verhaalsrisico daarom wezenlijk is. [A] heeft daartegen verweer gevoerd. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Artikel 233 Rv bepaalt dat de rechter desgevorderd kan verklaren dat zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, tenzij uit de wet of de aard van de zaak anders voortvloeit (lid 1). De rechter kan aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde verbinden dat tot een door hem te bepalen bedrag zekerheid wordt gesteld (lid 3).
Het bestaan van het gestelde restitutierisico is onvoldoende om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te onthouden. De rechtbank zal daarom het vonnis uitvoer bij voorraad verklaren.
4.10.
[A] vordert [de BV] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 620,54 voor verschotten en € 2.580,= voor salaris advocaat (1 rekest x € 2.580,=).
4.11.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu onvoldoende is gesteld en evenmin is gebleken dat het gaat om verrichtingen – ten bewijze waarvan [A] de brief van zijn advocaat van 23 oktober 2014 gericht aan [de BV] heeft overgelegd – die meeromvattend zijn dan de verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237-240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
4.12.
[de BV] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] worden begroot op:
- dagvaarding € 101,05
- griffierecht 1.519,=
- salaris advocaat
5.160,=(2 punten × tarief € 2.580,=)
Totaal € 6.780,05
in reconventie
4.13.
Nu de vordering in conventie zal worden toegewezen, ligt de vordering in reconventie voor afwijzing gereed.
4.14.
[de BV] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [de BV] om aan [A] te betalen een bedrag van € 387.000,= (driehonderdzevenentachtig duizend euro),
vermeerderd met de contractuele rente van 6% per jaar over het bedrag van € 50.000,= met ingang van 3 november 2003 tot de dag van volledige betaling,
vermeerderd met de contractuele rente van 6% per jaar over het bedrag van € 50.000,= met ingang van 15 december 2004 tot de dag van volledige betaling,
vermeerderd met de contractuele rente van 6% per jaar over het bedrag van € 30.000,= met ingang van 25 maart 2010 tot de dag van volledige betaling,
vermeerderd met de contractuele rente van 6% per jaar over het bedrag van € 30.000,= met ingang van 31 januari 2011 tot de dag van volledige betaling,
vermeerderd met de contractuele rente van 8% per jaar over het bedrag van € 20.000,= met ingang van 16 december 2011 tot de dag van volledige betaling,
vermeerderd met de contractuele rente van 6% per jaar over het bedrag van € 50.000,= met ingang van 24 januari 2012 tot de dag van volledige betaling,
vermeerderd met de contractuele rente van 6% per jaar over het bedrag van € 37.000,= met ingang van 10 september 2013 tot de dag van volledige betaling,
vermeerderd met de contractuele rente van 7% per jaar over het bedrag van € 30.000,= met ingang van 18 december 2013 tot de dag van volledige betaling,
vermeerderd met wettelijke rente over het bedrag van € 40.000,= met ingang van 12 november 2014 tot de dag van volledige betaling,
vermeerderd met de contractuele rente van 7% per jaar over het bedrag van € 50.000,= met ingang van 2 juni 2014 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [de BV] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 3.200,54,
5.3.
veroordeelt [de BV] in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 6.780,05,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
veroordeelt [de BV] in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W. Vogels en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2015. [1]

Voetnoten

1.type: 2226