ECLI:NL:RBDHA:2015:16038
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift DNA-afname ongegrond verklaard na termijnverloop tussen veroordeling en DNA-afname
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 december 2015 uitspraak gedaan in een bezwaar tegen de afname van DNA-materiaal van een veroordeelde. De veroordeelde was op 3 april 2012 veroordeeld voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en had een gevangenisstraf van 180 dagen opgelegd gekregen, waarvan 70 dagen voorwaardelijk. Op 15 juli 2015 gaf de officier van justitie een bevel tot afname van celmateriaal, waarna op 15 september 2015 daadwerkelijk celmateriaal werd afgenomen. De veroordeelde diende op 29 september 2015 een bezwaarschrift in tegen de afname van zijn DNA-profiel, met als argument dat het termijnverloop tussen de veroordeling en de afname niet in overeenstemming was met de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.
De rechtbank oordeelde dat de Wet DNA geen specifieke termijn voorschrijft voor de afname van DNA-materiaal na veroordeling. De rechtbank erkende dat het wenselijker zou zijn geweest als het bevel eerder was uitgevaardigd, maar concludeerde dat het termijnverloop niet leidde tot een gegrondverklaring van het bezwaar. De rechtbank stelde vast dat de wetgever met de Wet DNA primair het belang van opsporing en voorkoming van misdrijven voor ogen had, en dat het tijdsverloop niet leidde tot een schending van de belangen van de veroordeelde. De rechtbank wees erop dat het DNA-profiel van de veroordeelde voor een kortere periode in de DNA-databank zou worden opgenomen, maar dat dit geen nadelige gevolgen voor hem met zich meebracht. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaar ongegrond.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van voortvarendheid bij DNA-afname, maar bevestigt ook dat een termijnverloop op zich niet automatisch leidt tot schending van rechten van de veroordeelde, mits er geen concrete nadelen zijn aangetoond.