ECLI:NL:RBDHA:2015:16027

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
C/09/14/421 R
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanspraak op lijfrentesparen in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een overeenkomst inzake lijfrentesparen had afgesloten. De appellant, geboren in 1967 in Marokko, had een verzoek ingediend om af te zien van afkoop van zijn lijfrente polis. De waarnemend rechter-commissaris had dit verzoek op 6 augustus 2015 afgewezen, wat de appellant ertoe bracht in hoger beroep te gaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de appellant niet tijdig op de hoogte was gesteld van de bestreden beschikking, waardoor hij ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek.

De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke argumenten van de appellant beoordeeld. De appellant stelde dat zijn aanspraak op het tegoed van de lijfrentespaarrekening buiten de boedel moest blijven op grond van artikel 295, vierde lid, onder c, van de Faillissementswet (Fw) in verbinding met artikel 21, aanhef en onder 7º Fw. De rechtbank oordeelde dat de waarnemend rechter-commissaris ten onrechte had getoetst aan artikel 22a Fw, dat enkel betrekking heeft op levensverzekeringen. De rechtbank concludeerde dat de aanspraak op de spaarrekening in beginsel buiten de boedel valt, en vernietigde de beschikking van de waarnemend rechter-commissaris.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat het tegoed van de appellant ter zake van de regeling ToekomstSparen bij de Rabobank buiten de boedel blijft, waarmee de rechtbank de belangen van de appellant in de schuldsaneringsregeling heeft beschermd.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKDEN HAAG -enkelvoudige kamer
insolventienummer: C/09/14/421 R
uitspraakdatum : 18 november 2015
Beschikking op het hoger beroep van:
[appellant],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [postcode, woonplaats en adres],
appellant,
advocaat: mr. W.N. van der Voet,
bewindvoerder: E.A. de Snoo (Van der Linden c.s. bewindvoerders en curatoren),
tegen de beschikking van de waarnemend rechter-commissaris mr. G.H.M. Smelt (hierna: de waarnemend rechter-commissaris) van 6 augustus 2015 in de schuldsaneringsregeling van appellant.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- het verzoek van 30 juli 2015 van appellant aan de rechter-commissaris om herziening van de beslissing van 27 juli 2015 over afkoop van de polis inzake lijfrente pensioensparen;
- de beschikking van de waarnemend rechter-commissaris van 6 augustus 2015;
- het appelschrift van 17 augustus 2015;
- het aanvullend appelschrift van 12 oktober 2015.
1.2
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 4 november 2015. Bij deze behandeling is appellant, bijgestaan door zijn advocaat, mr. W.N. van der Voet,
verschenen en gehoord. De bewindvoerder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.3
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
Bij vonnis van 11 september 2014 is ten aanzien van appellant de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van de rechter-commissaris en
de bewindvoerder als zodanig.
2.2
Bij beschikking van 6 augustus 2015 (hierna: de bestreden beschikking) heeft de waarnemend rechter-commissaris het verzoek van 30 juli 2015 van appellant waarin hij in feite vraagt om af te zien van afkoop van de polis inzake lijfrente pensioensparen afgewezen.

3.Het beroep

3.1
Het beroep van appellant strekt ertoe dat de bestreden beschikking wordt vernietigd.
Appellant heeft, kort weergegeven, het volgende aangevoerd.
3.2
Ten aanzien van de ontvankelijkheid heeft appellant aangevoerd dat hem niet kan worden verweten dat zijn appelschrift op 17 augustus 2015 is ingediend. Hij heeft eerst van de bestreden beschikking kennis genomen, nadat de bewindvoerder die op 12 augustus 2015 naar hem had doorgestuurd; noch de beschikking zelf, noch de kennisgeving van aanbieding van de aangetekende brief, waarin de beschikking is verzonden, door Post.NL hebben hem eerder bereikt. Voorts heeft de rechtbank aan mr. Van der Voet gemeld dat de aanvullende gronden tot zeven dagen voor de mondelinge behandeling ter zitting mochten worden ingediend.
3.3
Inhoudelijk heeft appellant het volgende verweer gevoerd.
3.3.1
Op 19 december 2008 heeft appellant met de Rabobank als oudedagsvoorziening de overeenkomst “Rabo ToekomstSparen” afgesloten. Uit de Algemene Voorwaarden blijkt dat die overeenkomst een gerichte lijfrente betreft, waarvan de inleg kan worden afgetrokken van het belastbaar inkomen. Dat de Rabobank ondanks een loonheffingspercentage van 52% en een revisieboete van 20% bereid is toch aan afkoop mee te werken, doet hier niet aan af, omdat het uitgangspunt is dat oudedagsvoorzieningen niet kunnen worden aangetast. Daardoor geldt het afkoopverbod ex artikel 7:986, lid 4 BW. Het tegoed voldoet aldus aan het criterium van artikel 21 sub 7 Fw en dient daarom buiten de boedel te blijven.
3.3.2
De rechter-commissaris heeft ten onrechte getoetst aan artikel 22a Fw, aangezien daarin geen cumulatieve eis is verwoord. Het tegoed valt niet zonder meer in de boedel als niet aan het criterium van artikel 21 sub 7 Fw zou worden voldaan, omdat op grond van een belangenafweging van artikel 22a Fw dit tegoed alsnog buiten de boedel zou kunnen vallen. Voor zover die belangenafweging zou moeten plaatsvinden, is die ten onrechte in zijn nadeel uitgevallen. Immers, hij heeft nagenoeg geen andere pensioenrechten opgebouwd, hij is na het einde van de schuldsaneringsregeling 50 jaar en hij heeft nu een dienstverband dat per 31 oktober 2015 eindigt. Hierdoor is de kans dat hij noemenswaardige pensioenrechten kan opbouwen klein. Door afkoop wordt hij dus onredelijk benadeeld.
3.4
De rechtbank zal op voormelde verweren, voor zover van belang, bij de beoordeling nader ingaan.

4.De beoordeling

4.1
In dit hoger beroep moet beoordeeld worden of de waarnemend rechter-commissaris de bestreden beschikking terecht en op goede gronden heeft gegeven.
4.2
Ten aanzien van de ontvankelijkheid oordeelt de rechtbank als volgt.
Hoewel op de kennisgeving van aanbieding door Post.NL staat dat de bestreden beschikking op 7 augustus 2015 is aangeboden met vermelding de afhaallocatie, heeft appellant met de overgelegde stukken en verklaringen ter zitting aannemelijk gemaakt dat hij voormelde kennisgeving niet heeft ontvangen en dat de beschikking hem niet voor 12 augustus 2015 heeft bereikt. Voorts heeft appellant aannemelijk gemaakt dat was medegedeeld dat de aanvullende gronden tot zeven dagen voor de zitting mochten worden ingediend.
Appellant is hierdoor ontvankelijk in zijn verzoek.
4.3
Ten aanzien van het inhoudelijke verzoek overweegt de rechtbank als volgt.
4.3.1
Op grond van artikel 295, vierde lid, onder c, van de Faillissementswet (Fw) in verbinding met artikel 21, aanhef en onder 7º Fw valt buiten de boedel:
een aanspraak op het tegoed van een lijfrentespaarrekening of op de waarde van een lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor zover de ter zake ingelegde bedragen voor de heffing van de inkomstenbelasting in aanmerking konden worden genomen voor de bepaling van het belastbare inkomen uit werk en woning.
Artikel 1.7, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 luidt:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder lijfrente:
[…]
b. een aanspraak op het tegoed van een lijfrentespaarrekening of op de waarde van een lijfrentebeleggingsrecht (artikel 3.126a), welke aanspraak niet kan worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven, of formeel of feitelijk tot voorwerp van zekerheid kan dienen, anders dan op grond van artikel 3.126a, tweede lid, onderdeel c, onder 2°, of ten behoeve van uitstel van betaling op grond van artikel 25, vijfde lid, Invorderingswet 1990, alsmede de met een zodanige aanspraak verband houdende aanspraak op winstuitkeringen.
4.3.2
Samengevat zal een aanspraak op een tegoed van een lijfrentespaarrekening of op de waarde van een lijfrentebelegging die fiscaal zijn gefaciliteerd, buiten de boedel blijven. Het punt onder 7º is aan artikel 21 Fw toegevoegd om ook bij faillissementen het verschil tussen banksparen voor pensioen en pensioenverzekeren op te heffen. Dit volgt uit de toelichting bij het betreffende amendement van wet (Kamerstukken II, 2009/10, 31065, 26), alsmede uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2009/2010, 32 426, nr. 3, p. 27). De strekking van het uitgangspunt dat schuldeisers van een dergelijke voorziening geen gebruik kunnen maken, is dat de garantie van een oudedagsvoorziening anders ondermijnd zou worden.
4.3.3
Appellant heeft met de Rabobank de overeenkomst inzake Rabo ToekomstSparen 2007 afgesloten. Uit de overgelegde Algemene Voorwaarden (prod. 14) blijkt dat sprake is van een lijfrentespaarrekening als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Hierdoor valt de aanspraak op de spaarrekening in beginsel buiten de boedel.
4.3.4
Artikel 22a Fw heeft betrekking op overeenkomsten van levensverzekering. De overeenkomst van levensverzekering is geregeld in Titel 17 van Boek 7 BW en betreft een verzekering, waarvan de uitkering afhankelijk is van het overlijden van de verzekerde. Uit de Algemene Voorwaarden Rabo ToekomstSparen, in het bijzonder de bepalingen onder de aanhef
‘Overlijden rekeninghouder’,vloeit voort dat in het geval van overlijden van de rekeninghouder het opgebouwde tegoed op de spaarrekening ter beschikking komt van de erfgenamen en dat aan de opbouwfase van de regeling een einde komt. Daarmee kent de regeling geen verzekeringskarakter in de zin dat de erfgenamen enige verzekeringsuitkering ontvangen in verband met het overlijden van de rekeninghouder.
4.3.5
Daarentegen is de faciliteit Rabo ToekomstSparen wel aan te merken als een lijfrente in de zin van Titel 18 van Boek 7 BW. Weliswaar vloeit uit de in rechtsoverweging 4.3.2 geciteerde parlementaire geschiedenis voort dat de wetgever het verschil tussen pensioensparen en pensioenverzekering heeft willen opheffen, echter daarbij is artikel 22a Fw ongewijzigd gebleven. Daarmee zijn lijfrentes buiten de werking van dit artikel gebleven en komt de rechtbank niet toe aan een toetsing van de beslissing van de rechter-commissaris of appellant door de afkoop van de faciliteit onredelijk benadeeld wordt.
4.4
De slotsom is dat de waarnemend rechter-commissaris de bestreden beschikking onterecht en op ontoereikende gronden heeft genomen. De aanspraak op de spaarrekening dient buiten de boedel te blijven. De bestreden beschikking zal daarom worden vernietigd.

5.De beslissing

De rechtbank,
- vernietigt de beschikking van de waarnemend rechter-commissaris van 6 augustus 2015;
- bepaalt dat het tegoed van appellant terzake van de regeling ToekomstSparen bij de Rabobank buiten de boedel blijft.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W.D. Bom in aanwezigheid van R. Becker als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2015.