ECLI:NL:RBDHA:2015:15991

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2015
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
AWB 15/17339 en AWB 15/17341
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag asielvergunning met betrekking tot verblijf buiten Nederland

In deze zaak hebben eiseressen, [eiseres 1] en [eiseres 2], een herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvragen zijn door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in behandeling genomen, met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de eiseressen niet konden aantonen dat er sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die een herbeoordeling rechtvaardigden. De rechtbank heeft op 19 oktober 2015 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank oordeelde dat de door eiseressen overgelegde documenten niet als novum konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de documenten, zelfs indien authentiek, niet de gehele door eiseressen beoogde periode van verblijf buiten Nederland besloegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten van gelijke strekking zijn als eerdere besluiten waarbij de asielaanvragen van eiseressen waren afgewezen. Eiseressen stelden dat de verantwoordelijkheid van Tsjechië voor hun asielaanvragen was komen te vervallen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een toetsing van de bestreden besluiten rechtvaardigden. De beroepen zijn ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 3
zaaknummers: AWB 15/17339 en AWB 15/17341
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2015 in de zaken tussen

[eiseres 1] , eiseres sub 1, en [eiseres 2] , eiseres sub 2, tezamen aangeduid als eiseressen,
gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Garabitian.

Procesverloop

Bij besluiten van 23 september 2015 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eiseressen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
Eiseressen hebben afzonderlijk beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2015. Eiseressen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen Z. Hanina, tolk.

Overwegingen

1. De bestreden besluiten zijn van gelijke strekking als de besluiten van 24 december 2014 waarbij de vorige asielaanvragen van eiseressen zijn afgewezen. In deze situatie geldt voor de rechter volgens vaste rechtspraak het volgende beoordelingskader.
2. Tenzij er bijzondere omstandigheden zijn, kan de rechter de bestreden besluiten en de totstandkoming daarvan alleen toetsen als eiseressen, voordat de besluiten worden genomen, een nieuw feit of veranderde omstandigheid (hierna samen: nieuw feit) aanvoeren, of als sprake is van een voor hen relevante wijziging van het recht. Een nieuw feit is een feit dat na de eerdere besluiten is voorgevallen of dat eiseressen niet vóór die besluiten konden aanvoeren. Een nieuw feit is ook een bewijsstuk van een eerder gesteld feit dat eiseressen niet vóór het nemen van de eerdere besluiten over konden leggen. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van een feit dat een nieuwe rechterlijke toetsing rechtvaardigt als op voorhand is uitgesloten dat wat eiseressen alsnog aanvoeren of overleggen aan de eerdere besluiten kan afdoen.
3. Eiseressen stellen dat de verantwoordelijkheid van Tsjechië voor de behandeling van hun asielaanvragen is komen te vervallen, nu zij middels (indirecte) bewijsstukken en hun eigen verklaringen tijdens de gehoren aannemelijk hebben gemaakt dat zij langer dan drie maanden buiten het grondgebied van de lidstaten hebben verbleven. Eiseressen stellen dat sprake is van een nieuwe inreis in Nederland waarbij het eerder afgegeven visum niet meer kan worden gebruikt. Eiseressen stellen, gelet op het voorgaande, dat er sprake is van een nieuw feit dat een rechterlijke toetsing van de bestreden besluiten rechtvaardigt.
Eiseressen hebben ter onderbouwing van hun betoog onder meer de volgende stukken overgelegd:
- een origineel Syrisch paspoort met een inreisstempel voor Turkije van 13 februari 2015;
- een huurcontract voor een woning in Turkije, dat betrekking heeft op de periode van 1 februari 2015 tot 30 april 2015;
- een huurcontract voor een woning in Syrië, dat betrekking heeft op de periode van 1 maart 2015 tot 30 april 2015;
- een contract van een Turkse telecombedrijf van 18 februari 2015;
- een medisch document van het [naam] in [plaats] met een recept van 23 maart 2015;
- een afschrift van individuele burgerlijke inschrijving, afgegeven door het ministerie van Binnenlandse Zaken in Syrië van 7 april 2015;
- een document dat betrekking heeft op het opzeggen van een telefoon van een Syrisch telecombedrijf van 26 april 2015;
- een bon met betrekking tot schoonmaakmiddelen, die in [plaats] zijn gekocht van 28 maart 2015;
- Turkse buskaartjes waarop de data 14 februari 2015 en 26 februari 2015 staan vermeld;
- een e-mailbericht van een familielid van eiseressen, gedateerd 7 juli 2015, dat - naar gesteld - betrekking heeft op het verblijf van eiseressen in de periode van 1 tot en met 5 mei 2015;
- een uitslag van een bloedonderzoek, dat betrekking heeft op eiseres sub 2, gedateerd 1 april 2015;
- een ontvangstbewijs met betrekking tot de betaling van het bloedonderzoek ten behoeve van eiseres sub 2, gedateerd 1 april 2015;
- een medicatievoorschrift, gedateerd 23 maart 2015;
- een ontvangstbewijs van een verklaring van school, dat betrekking heeft op eiseres sub 2 en dat is gedateerd 31 maart 2015;
- een reisplanner van de Servicebalie van de Nederlandse Spoorwegen, afgegeven in Arnhem, dat betrekking heeft op 13 mei 2015.
4.1.
Op grond van artikel 19, tweede lid, van Verordening 604/2013 komen de in artikel 18, eerste lid, gespecificeerde verplichtingen te vervallen indien de verantwoordelijke lidstaat, bij een verzoek tot overname of terugname van een verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder c of d, kan aantonen dat de betrokkene het grondgebied van de lidstaten ten minste drie maanden heeft verlaten, tenzij hij houder is van een geldige verblijfstitel die door de verantwoordelijke lidstaat is afgegeven.
Een verzoek, dat na de in de eerste alinea bedoelde periode van afwezigheid wordt ingediend, wordt beschouwd als een nieuw verzoek dat leidt tot een nieuwe procedure waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald.
Onder punt 9 van lijst B van Bijlage II bij de Uitvoeringsverordening worden de bewijsmiddelen genoemd, die als indirect bewijs kunnen worden aangemerkt.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de door eiseressen overgelegde documenten ook tezamen genomen geen novum, omdat op voorhand is uitgesloten dat deze kunnen afdoen aan de eerdere besluiten. Bepalend daarvoor acht de rechtbank dat de documenten, reeds indien wordt uitgegaan van de authenticiteit ervan, voor zover deze afkomstig zijn van een objectief verifieerbare bron en in voldoende mate aan eiseressen in persoon kunnen worden gerelateerd als indicatief bewijs voor hun gestelde verblijf buiten Nederland, niet de gehele door eiseressen beoogde periode van (enige dagen voor) 1 februari 2015 tot (een aantal dagen na) 1 april 2015 beslaan. Het bewijsmiddel met de vroegste datum dat aan voormelde novumtoets-criteria voldoet is het Turkse inreisstempel van 13 februari 2015. Weliswaar betreffen de overgelegde huurovereenkomsten een huurperiode beginnend op 1 februari 2015, maar deze huurovereenkomsten kunnen geen indicatief bewijs opleveren voor het verblijf van eiseressen buiten Nederland voor de dagen voorafgaand aan de datum volgens het inreisstempel. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze overeenkomsten, anders dan verweerder meent, wel voldoen aan het criterium dat deze in voldoende mate aan eiseressen in persoon kunnen worden gerelateerd, nu eiseressen ter zitting onbetwist hebben gesteld dat die overeenkomsten mede door hen zijn ondertekend en verweerder daarover beschikt. De overgelegde gegevens van de balie van de NS voldoen niet aan voormelde novumtoets-criteria, nu daaruit niet blijkt dat eiseressen deze informatie op 13 mei 2015 in persoon bij de balie van de NS op het station van Arnhem hebben verkregen en deze informatie dus niet in voldoende mate aan eiseressen kan worden gerelateerd, temeer gelet op de tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiseressen over de door hen afgelegde reizen en de summierheid ervan.
5. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 83.0a van de Vreemdelingenwet 2000 op grond waarvan zij de bestreden besluiten ondanks het ontbreken van een nieuw feit of een voor eiseressen relevante wijziging van het recht kan toetsen.
6. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank niet toe aan het ter zitting door verweerder ingenomen (primaire) standpunt dat eiseressen zich tot de Tsjechische autoriteiten hadden dienen te wenden, omdat in deze opvatting uitsluitend de verantwoordelijke lidstaat, indien deze op grond van artikel 19, tweede lid, van Verordening 604/2013 kan aantonen dat de betrokken vreemdeling het grondgebied van de lidstaten ten minste drie maanden heeft verlaten, het vervallen van de in artikel 18, eerste lid, van Verordening 604/2013 genoemde verplichtingen kan inroepen. Evenmin komt de rechtbank toe aan de betekenis die (in dat verband) moet worden gehecht aan het feit dat eiseressen, naar zij ter zitting hebben toegelicht, alle gestelde moeite van het reizen en het gedurende meer dan drie maanden verblijven buiten Nederland hebben gedaan en de daaraan verbonden kosten hebben gemaakt en daaraan verbonden risico’s hebben gelopen met het uitsluitende doel de normale werking van Verordening 604/2013 te doorkruisen.
7. De beroepen zijn derhalve ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2015
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.