ECLI:NL:RBDHA:2015:15989
Rechtbank Den Haag
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod op grond van artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 24 september 2015, is de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had eiser opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod van tien jaar tegen hem uitgevaardigd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 17 september 2015 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond was afgewezen op basis van artikel 30b van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser zich schuldig zou hebben gemaakt aan gedragingen die onder artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag vallen. Dit betreft ernstige misdrijven zoals onwettige arrestatie en foltering, gepleegd in zijn functie bij de paramilitaire politie-eenheid Office Central pour la Répression du Banditisme in de Centraal Afrikaanse Republiek. De rechtbank volgde eerdere jurisprudentie van de Raad van State, waarin werd gesteld dat een vreemdeling met een zwaar inreisverbod geen belang heeft bij een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag zolang het inreisverbod voortduurt. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het inreisverbod ongegrond en het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag niet-ontvankelijk. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling.