ECLI:NL:RBDHA:2015:15917

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2015
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
496481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van gezagsuitoefening en omgangsregeling na echtscheiding met internationale elementen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 november 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de gezagsuitoefening en omgangsregeling tussen ouders na hun echtscheiding. De vader, wonende in Duitsland, heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bij hem vast te stellen, dan wel bij de moeder, mits zij binnen drie maanden naar de regio Twente verhuist. De moeder, die met de kinderen in Nederland woont, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen feitelijk bij de moeder verblijven en dat partijen gezamenlijk gezag uitoefenen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader afgewezen, omdat er geen gronden zijn voor wijziging van de bestaande zorgregeling. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de moeder zonder toestemming van de vader de minderjarige [de minderjarige 1] heeft ingeschreven op een school, maar heeft besloten dat het in het belang van het kind is om op de huidige school te blijven. De rechtbank heeft partijen aangespoord om in onderling overleg de zorgregeling uit te breiden, maar heeft de verzoeken van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats en zorgregeling afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van samenwerking tussen ouders in het belang van de kinderen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 15-7271
Zaaknummer: C/09/496481
Datum beschikking: 23 november 2015

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 17 september 2015 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
advocaat: mr. O.J.V. van Beekhof te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S. Imdahl te Dordrecht.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • het F9-formulier d.d. 13 oktober 2015 met bijlagen van de zijde van de vader;
Op 26 oktober 2015 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] te [plaats huwelijk] , Duitsland.
  • Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
• [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Duitsland,
• [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Duitsland.
  • De minderjarigen verblijven feitelijk bij de moeder.
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit.
  • Partijen hebben eind februari 2015 hun feitelijke samenleving verbroken.

Verzoek en verweer

De vader heeft in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht:
primair: de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem vast te stellen dan wel bij de moeder, mits de moeder toezegt binnen drie maanden na dagtekening van het verzoek met de kinderen te verhuizen naar de regio Twente (op redelijke afstand van de [naam] te [plaats] ) en [de minderjarige 1] voor 1 januari 2016 inschrijft bij en overbrengt naar de [naam] te [plaats] dan wel elke andere, in overleg met de vader, uit te kiezen school in die regio; ten aanzien van bedoelde termijnen op straffe van een jegens de vader te verbeuren dwangsom van € 250,- per dag;
subsidiair: te bepalen dat de moeder gehouden is [de minderjarige 1] zo spoedig mogelijk in te schrijven en over te brengen naar de [naam] te [plaats] , gehouden is om voor 1 juli 2016 met de kinderen te verhuizen naar de regio Twente, [de minderjarige 1] in die regio in te schrijven op een in overleg met de man te bepalen school voor plaatsing in het schooljaar 2016/2017, ten aanzien van bedoelde termijn op straffe van een jegens de vader te verbeuren dwangsom van € 250,- per dag;
meer subsidiair: te bepalen dat de moeder gehouden is voor 1 juli 2016 met de kinderen te verhuizen naar de regio Twente, om [de minderjarige 1] in die regio in te schrijven op een in overleg met de vader te bepalen school voor plaatsing in het schooljaar 2016/2017, ten aanzien van bedoelde termijn op straffe van een jegens de man te verbeuren dwangsom van € 250,- per dag;
de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van ieder der ouders vast te stellen, in die zin dat de minderjarigen bij de vader zullen zijn:
in de periode dat [de minderjarige 1] nog in [plaats] op school zit:- om de week een weekend vanaf vrijdag 11.00 uur (de moeder brengt de kinderen naar [woonplaats] ) tot en met zondag 17.00 uur (de vader brengt de kinderen naar [plaats] ),
- om de week op woensdag van 13.00 uur tot 19.00 uur in (de omgeving van) [plaats] (de vader haalt de kinderen op bij de moeder en brengt ze ook weer terug naar de moeder),
- de helft van de feest- en vakantiedagen, in overleg te bepalen;
in de periode dat [de minderjarige 1] in [plaats] (of de directe omgeving) op school zit:- om de week het weekend van vrijdag 12.15 uur (de moeder brengt de kinderen naar de vader) tot en met zondag 19.00 uur (de vader brengt de kinderen naar de moeder),
- of: elke woensdag van 12.15 uur tot 20.00 uur (de moeder brengt de kinderen naar de vader en de vader brengt de kinderen naar de moeder),
of: in de ene week op dinsdag van 14.45 uur tot 20.00 uur en in de andere week op donderdag van 14.45 uur tot 20.00 uur (de moeder brengt de kinderen naar de vader en de vader brengt de kinderen naar de moeder),
- de helft van de feest- en vakantiedagen, in onderling overleg te bepalen.
te bepalen dat de moeder gehouden is haar medewerking te verlenen aan een forensische mediation, met als doel de communicatie tussen partijen te verbeteren en partijen te leren elkaar te respecteren in hun rol als ouder, alsmede partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de te benoemen deskundige en te bepalen dat de kosten van deze deskundige door elk van partijen bij helfte worden gedragen.
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Ingevolge artikel 8 lid 1 Verordening van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (ook wel: Brussel IIbis) zijn ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Niet in geschil is dat de minderjarigen op het tijdstip van het indienen van het verzoek door de vader hun gewone verblijfplaats hadden (en nog steeds hebben) in Nederland. Voorts is niet gebleken dat het bepaalde van artikel 9, 10 dan wel 12 Brussel IIbis zich in onderhavige zaak voordoet. De Nederlandse rechter is dus bevoegd om met toepassing van Nederlands recht te beslissen op de verzoeken van de vader.
Inhoudelijke beoordeling
Uit de vertaling van de uitspraak van de rechtbank te Nordhorn (Duitsland) d.d. 6 mei 2015 blijkt dat partijen op die dag het volgende zijn overeengekomen (welke overeenkomst door de rechter is goedgekeurd en bekrachtigd):
De betrokken partijen zijn het erover eens, dat het gezagsrecht voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verder gemeenschappelijk dient te worden uitgeoefend.
De betrokken partijen zijn het erover eens, dat beide kinderen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , in de huishouding van de moeder in Nederland hun verblijf en het centrum van hun leven hebben.
De vader heeft het recht en de plicht, omgang met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ieder tweede weekeinde van vrijdag tot zondag te hebben.
De moeder brengt de kinderen vrijdags om ca. 16.00 uur naar de vader naar het station in [woonplaats] , de vader brengt zondags tegen ca. 16.00 uur de kinderen naar het station [plaats] , waar de moeder de kinderen ophaalt.
4. De regeling onder cijfer 3) begint op vrijdag, 22.05.2015.
5. De ouders zijn het erover eens, dat [de minderjarige 1] vandaag, 06.05.2015 wisselt van huishouding naar dat van de moeder in [plaats] . De vader zal beide kinderen morgen, op 07.05.2015, in [plaats] bezoeken en daar om 13.00 uur op het station in [plaats] ophalen en om 16.30 uur op het station [plaats] weer aan de moeder overhandigen.
6. De ouders zijn van plan, een mediation in Nederland te beginnen, om met deze hulp de communicatie omtrent de kinderen te verbeteren.
7. Bovendien vindt de communicatie tussen de ouders voorlopig via SMS-contacten plaats.
8. De eisende partij verplicht zich, het verzoek om teruggeleiding van het kind [de minderjarige 2] bij het Bundesamt für Justiz in te trekken resp. voor afgehandeld te verklaren.
9. De kosten van het proces en de schikking worden tegen elkaar opgeheven.
De moeder heeft aangevoerd dat partijen deze overeenkomst hebben gesloten om hun geschilpunten definitief te beëindigen. Zij wenst de vader daaraan te houden. Zij wijst erop dat de vader geen grond voor wijziging heeft gesteld. Volgens haar is er geen sprake van een wijziging van omstandigheden. De vader heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij zijn verzoeken onder I en II vooral heeft gedaan om tot nakoming van de overeenkomst te komen. Verder stelt hij dat de overeenkomst slechts een tijdelijke strekking had, nu deze is gesloten in het kader van het in Duitsland geldende zogenoemde ‘Trennungsjahr’ . Volgens hem is er aanleiding tot volgende stappen te komen, waaronder een uitbreiding van zijn contacten met de kinderen, nu dat de bedoeling van partijen is geweest.
Niet in geschil is dat partijen alle negen afspraken zijn nagekomen en/of nakomen, behalve voor zover het de afspraak opgenomen onder punt 6 (en gedeeltelijk onder 7) betreft.
Partijen twisten over de vraag of hetgeen zij zijn overeengekomen een tijdelijke regeling voor de duur van het zogenoemde ‘Trennungsjahr’ betreft dan wel of dit een definitieve regeling is. De rechtbank leidt uit de verklaringen van partijen ter zitting af dat het hun beider bedoeling is geweest dat de afspraken in ieder geval zouden gelden totdat in de echtscheidingsprocedure anders zou worden beslist dan wel door partijen nadere afspraken zouden worden gemaakt. Het verzoek tot echtscheiding is eerst onlangs ingediend. De rechtbank gaat er dus van uit dat partijen bedoeld hebben dat de gemaakte afspraken ook nu nog zouden gelden.
De vader stelt dat de moeder een deel van de afspraken niet nakomt, namelijk op het punt dat partijen zijn overeengekomen dat er een royale omgangsregeling zou zijn. Dit leidt hij af uit pagina 2 van de uitspraak van 6 mei 2015 waar staat vermeld dat
“De moeder verklaarde, dat ze tot het verlenen van een royaal omgangsrecht bereid is”. Volgens de vader is dit de belangrijkste bepaling uit de overeenkomst en de reden waarom hij alsnog akkoord is gegaan met overbrenging van de kinderen naar Nederland. De vader betoogt dat de moeder zich niet aan deze afspraak houdt. Hij ziet de kinderen immers slechts eens per twee weken een weekend, waarvoor hij per weekend zeven uur moet reizen. De moeder stelt daarentegen dat partijen wel degelijk een royaal omgangsrecht zijn overeengekomen, als weergegeven onder punt 3 van de overeenkomst. Volgens de moeder ziet de vader de kinderen thans vaker dan ten tijde van de samenleving van partijen.
De rechtbank leidt uit het petitum van het verzoekschrift af wat de vader onder een ‘royale omgangsregeling’ verstaat. Dit is volgens hem kennelijk een omgangsregeling waarbij de minderjarigen naast een weekend eens in de twee weken ook een dag in de week bij hem verblijven, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen. In de tussen partijen gesloten overeenkomst wordt niet weergegeven dat partijen een dergelijk omgangsrecht zijn overeengekomen. In de aanloop naar het sluiten van de overeenkomst heeft de moeder slechts vermeld dat zij tot het verlenen van een royaal omgangsrecht bereid is. Overigens is niet uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken wat de inhoud van een dergelijk royaal omgangsrecht is of wat partijen hebben verstaan onder een royaal omgangsrecht. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat partijen een zorgregeling zijn overeengekomen zoals weergegeven onder punt 3 van de overeenkomst d.d. 6 mei 2015. Deze zorgregeling wordt ook nagekomen. De rechtbank ziet thans geen gronden voor wijziging van deze overeenkomst.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de moeder ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bij haar familie in [plaats] woonachtig was. In de overeenkomst hebben partijen afgesproken dat de minderjarigen bij de moeder in Nederland verblijven. Zij hebben niet afgesproken dat de moeder in de grensregio, dan wel regio Twente, woonachtig zou moeten zijn. In de aanloop naar de overeenkomst heeft de vader slechts aangegeven dat hij het zich beter zou kunnen voorstellen wanneer de moeder met de minderjarigen in de grensregio zou wonen. Nu dit niet is afgesproken, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor verhuizing van de moeder (met de minderjarigen) naar de grensregio, dan wel regio Twente.
De vader heeft verzocht forensische mediation op te leggen. Volgens de vader weigert de moeder mediation op een voor hem bereikbare locatie te starten. Daarmee frustreert zij de mediation willens en wetens, aldus de vader. De moeder stelt dat forensische mediation gelet op de omstandigheden niet gerechtvaardigd is. Volgens haar kan de geëscaleerde communicatie door de vader worden hersteld door haar niet continu te benaderen, niet thuis op te zoeken en niet te bedreigen. Indien sprake is van een herstel in de communicatie dan wordt mediation wederom bespreekbaar, aldus de moeder.
De rechtbank overweegt als volgt. Het proces van forensische mediation is er enerzijds op gericht de rechter in het kader van een deskundigenbericht de informatie te verschaffen die nodig is om een gerechtelijke beslissing te nemen en anderzijds partijen alsnog de gelegenheid te bieden zelf tot een oplossing van hun geschil te geraken. Indien er hardnekkige problemen zijn tussen partijen, met als gevolg daarvan langdurige procedures, kan soms worden vastgesteld dat de oplossing niet zonder onderzoek en mediation kan worden bereikt. De rechtbank is echter van oordeel dat niet is gebleken dat een deskundigenbericht in onderhavige zaak noodzakelijk zou zijn. Ter zitting is besproken dat het wenselijk zou zijn dat partijen proberen hun communicatie te verbeteren, bijvoorbeeld door mediation. Het is niet zo dat de moeder in het geheel niet wil meewerken aan mediation. Het is belangrijk dat de vader eerst laat zien op normale wijze te kunnen communiceren, dat wil zeggen met name geen bedreigingen jegens de moeder te uiten, alvorens de moeder bereid is mediation aan te gaan. De vader heeft ter zitting verklaard dat hij zich in het vervolg van bedreigingen zal onthouden. Hieruit leidt de rechtbank af dat mediation in de nabije toekomst tot de mogelijkheden behoort teneinde de communicatie tussen partijen te verbeteren. De rechtbank benadrukt daarbij, zoals ter zitting aangegeven, dat partijen in het belang van de minderjarigen het gesprek met elkaar ook zullen moeten aangaan. Het verzoek van de vader te bepalen dat de moeder gehouden is haar medewerking te verlenen aan een forensische mediation zal de rechtbank afwijzen.
Tussen partijen is voorts nog een geschilpunt de school waar de minderjarige [de minderjarige 1] naartoe gaat. De vader heeft gesteld dat de moeder eenzijdig en in strijd met het gezamenlijk gezag heeft bepaald dat [de minderjarige 1] naar de [naam] in [plaats] gaat. Hij is op geen enkele manier in die schoolkeuze gekend. Er is slechts een inschrijfformulier naar hem verzonden, maar er is geen verzoek tot overleg over de schoolkeuze gedaan. De moeder stelt daarentegen dat zij de vader wel degelijk heeft betrokken in de schoolkeuze. Zij heeft hem medegedeeld dat zij wilde dat [de minderjarige 1] naar de [naam] zou gaan en hem gevraagd om toestemming. De moeder stelt ook de indruk te hebben gehad dat de vader akkoord was met deze school, omdat hij bij de school is langs geweest en zich heeft ingeschreven op de nieuwsbrief van de school.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder zonder toestemming daartoe van de vader de minderjarige [de minderjarige 1] heeft ingeschreven op de [naam] . Uit niets is gebleken dat zij heeft getracht in overleg met de vader te treden. Hiermee heeft zij in strijd met het gezamenlijk gezag gehandeld. Dit maakt echter niet dat de rechtbank kan bepalen dat de moeder gehouden is [de minderjarige 1] op een andere school in te schrijven. De rechtbank acht het nu niet in het belang van [de minderjarige 1] van school dat zij van school verandert. De verzoeken van de vader daartoe zullen dan ook worden afgewezen. De rechtbank geeft partijen wel mee dat zij elkaar dienen te betrekken in gezagsbeslissingen aangaande de minderjarigen.
De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op het vorenstaande, er thans geen aanleiding bestaat de overeengekomen hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de zorgregeling te wijzigen. De verzoeken van de vader daartoe zullen dan ook worden afgewezen. Dit alles laat onverlet dat partijen de thans bestaande zorgregeling in onderling overleg kunnen uitbreiden met extra omgangsmomenten en/of belcontacten.

Beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.D. Bellaart, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. I. van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2015.