ECLI:NL:RBDHA:2015:15884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2015
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
AWB 14/22829 & 14/18490 Einduitspraak
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake de aanvraag om opschorting van vertrek van een Armeense vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een Armeense vreemdeling om opschorting van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank had eerder op 11 augustus 2015 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat de behandelaars van eiseres voldoende hadden geconcretiseerd hoe de door haar ervaren angst voor de behandelaars in Armenië, in relatie tot haar psychische klachten, een effectieve voortzetting van de behandeling in de weg staat. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris gehouden was om het Bureau Medische Advisering (BMA) te verzoeken om een nader advies over de effectiviteit van de behandeling in het land van herkomst.

In de einduitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris niet binnen de gestelde termijn had gerapporteerd over de wijze waarop het geconstateerde gebrek was hersteld. Hierdoor ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak en de eerdere tussenuitspraak. Tevens werd de staatssecretaris verboden eiseres uit te zetten tot vier weken na het nemen van een nieuw besluit. De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die vereist is bij het nemen van besluiten in vreemdelingenzaken, vooral wanneer er sprake is van psychische klachten en de effectiviteit van behandelingen in het land van herkomst. De rechtbank heeft de belangen van eiseres gewogen tegen de verplichtingen van de staatssecretaris en heeft ervoor gezorgd dat de rechtsbescherming van de vreemdeling gewaarborgd blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/22829
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 oktober 2015 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Armeense nationaliteit,
eiseres, verzoekster
hierna te noemen eiseres,
(gemachtigde: mr. U. Koopmans, advocaat te Haarlem),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.M. Sidler, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om opschorting van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft op 11 augustus 2015 een tussenuitspraak gedaan, waarin verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid is gesteld het in die uitspraak geconstateerde gebrek te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 25 augustus 2015 bericht dat hij van de gelegenheid tot herstel van het gebrek gebruik zal maken en daartoe een nieuw medisch advies zal vragen aan het Bureau Medische Advisering van de IND (BMA).
Verweerder heeft niet binnen de in de tussenuitspraak aan hem geboden termijn van zes weken na verzending van de tussenuitspraak aan de rechtbank bericht op welke wijze het gebrek is hersteld. Verweerder heeft evenmin voor afloop van voornoemde termijn een gemotiveerd verzoek gedaan tot verlenging van deze termijn.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder b, Awb bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 2 oktober 2015 gesloten.

Overwegingen1. Hoewel verweerder bij brief van 25 augustus 2015 heeft meegedeeld aanleiding te zien om het geconstateerde gebrek te herstellen, heeft verweerder niet binnen de hem in de tussenuitspraak gegeven termijn aan de rechtbank bericht op welke wijze het gebrek is hersteld. Derhalve ontbeert het bestreden besluit, gelet op hetgeen is overwogen in de in kopie aangehechte tussenuitspraak van 11 augustus 2015, een deugdelijke motivering. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep, onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak, gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 Awb.

2. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, nu verweerder het gebrek in het besluit niet heeft hersteld en verweerder, gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak, gehouden is het BMA om een nader advies te vragen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak en de tussenuitspraak van 11 augustus 2015.
3. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, vervalt over vier weken de door de voorzieningenrechter bij de tussenuitspraak van 11 augustus 2015 getroffen voorlopige voorziening. Gelet op hetgeen de voorzieningenrechter heeft overwogen in die uitspraak (rechtsoverweging 6), ziet de rechtbank thans aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, Awb een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank zal verweerder verbieden eiseres uit te zetten tot vier weken nadat verweerder een nieuw besluit heeft genomen op het bezwaar van eiseres.
4. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb draagt de rechtbank verweerder op het betaalde griffierecht te vergoeden.
5. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte kosten. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 490,- (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1; voor het verschijnen ter zitting heeft de voorzieningenrechter in voornoemde uitspraak van 11 augustus 2015 reeds een kostenveroordeling uitgesproken).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak van 11 augustus 2015;
- verbiedt verweerder eiseres uit te zetten tot vier weken nadat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres heeft genomen;
- draagt verweerder op € 165,- te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 490,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2015.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.