1. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser is tussen 1996 en 2007 in Bosnië werkzaam geweest voor een criminele organisatie die, mede in opdracht van de politie, de staatsveiligheidsdienst en de SDA (Partij van de Democratische Actie), verantwoordelijk is voor ernstige misdrijven. Hij heeft zelf ook misdrijven gepleegd voor deze organisatie, zoals afpersing, internationale drugshandel, beschietingen, bommen leggen, en het afschrikken van getuigen (onder andere bij het Joegoslaviëtribunaal). In 2004 is in Zenica een aanslag op hem gepleegd, waarbij hij gewond is geraakt aan zijn longen en benen. In 2007 is opnieuw gepoogd eiser te liquideren, waarbij hij een kogel in zijn buik en twee kogels in zijn benen kreeg. Vijf van zijn beste vrienden zijn in die periode geliquideerd. Eiser vermoedt dat de Bosnische politie achter deze aanslagen zit en is na zijn herstel in 2009 het land uit gevlucht omdat hij vreest voor zijn leven. Eiser meent dat hij geen bescherming zal krijgen van de Bosnische autoriteiten en dat zij hem op een opsporingslijst van Interpol hebben geplaatst. Na afwijzing van zijn asielverzoek in Hongarije heeft hij in verschillende landen verbleven, waaronder in Frankrijk, Luxemburg, Oostenrijk en Nederland. Op 5 februari 2015 heeft Oostenrijk hem op verzoek van Nederland uitgezet naar Nederland, alwaar hij in strafrechtelijk detentie verkeert. Eiser heeft een zoon (2002) in Duitsland met de Bosnische en Duitse nationaliteit.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond
van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht vastgesteld dat sprake is van personal participation ten aanzien van moord, afpersing en drughandel. Verweerder heeft geconcludeerd dat het handelen van eiser valt onder artikel 1F, aanhef en onder b van het Vluchtelingenverdrag en dat eiser verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn handelen. De toepasselijkheid van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag brengt verweerder tot de conclusie dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde.
Voorts leidt dit ertoe dat eiser geen aanspraak kan maken op de bescherming die de overige artikelen van het Vluchtelingenverdrag bieden. Ook staat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag eraan in de weg om een vergunning tot verblijf te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid onder a Vw. Verweerder meent dat geen sprake is van een reëel en voorzienbaar risico dat juist eiser bij terugkeer naar Bosnië zal worden onderworpen aan een door artikel 3 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).