ECLI:NL:RBDHA:2015:15789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2015
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 7387
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van uitkeringen wegens gefingeerd dienstverband en terugvordering van uitkeringsbedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had eerder uitkeringen ontvangen op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW), maar deze werden door de Uwv ingetrokken en de uitkeringsbedragen teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet in staat was om tegenbewijs te leveren tegen de bevindingen van de Uwv-inspecteur, die concludeerde dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband met [X] B.V. te Tiel. Eiseres had verklaard dat zij niet voor de directeur/eigenaar van [X] had gewerkt, maar voor een administrateur, die dit echter ontkende. De rechtbank stelde vast dat de Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en dat eiseres niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringswetten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de intrekking van de uitkeringen en de terugvordering van de bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve en verifieerbare gegevens in dergelijke geschillen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/7387

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. de Bluts-Alsemgeest).

Procesverloop

Bij besluiten van 28 mei 2015, 1 juni 2015 en 8 juni 2015 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aan eiseres toegekende uitkeringen ingevolge de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW) ingetrokken en de daarmee verband houdende uitkeringsbedragen terug- en ingevorderd.
Bij besluit van 9 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2015.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van een dienstverband met [X] B.V. te Tiel ([X]) is eiseres met ingang van 2 juni 2014 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering tot en met 1 september 2014. Naar aanleiding van een ziekmelding op 24 juli 2014 van eiseres is aan haar per 2 september 2014 een ZW-uitkering toegekend. Bij brief van 18 december 2014 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat onderzoek plaatsvindt naar de rechtmatigheid van de aan haar op basis van het dienstverband met [X] toegekende uitkeringen en dat haar ZW-uitkering per 29 december 2014 wordt geschorst.
2. Uit het rapport van 20 mei 2015 van Uwv-inspecteur [inspecteur] (het frauderapport), werkzaam bij de afdeling Themaonderzoek (Thema Arizona), is het verweerder gebleken dat eiseres nimmer werkzaamheden heeft verricht voor [X]. Dat zou blijken uit het feit dat de directeur/eigenaar van [X] [directeur] heeft verklaard dat er nimmer vrouwen voor hem werkzaam zijn geweest en dat hij eiseres niet herkende als werknemer. Daarnaast zijn administratieve discrepanties geconstateerd met betrekking tot de datum van indiensttreding en de aanvraag WW. Tevens heeft eiseres verklaard niet voor de directeur/eigenaar van [X] te hebben gewerkt, maar voor de administrateur [administrateur]. [administrateur] heeft echter verklaard dat eiseres nimmer voor haar heeft gewerkt. De Uwv-inspecteur komt in zijn rapport tot de conclusie dat sprake moet zijn van een gefingeerd dienstverband en dat eiseres als niet-verzekerd ingevolge de werknemersverzekeringswetten dient te worden aangemerkt.
3. Bij de primaire besluiten heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij geen recht heeft op de aan haar toegekende uitkeringen omdat uit onderzoek is gebleken dat zij een gefingeerd dienstverband met [X] heeft gehad en nooit persoonlijk arbeid heeft verricht. Daarom heeft verweerder over de periode van 2 juni 2014 tot en met 28 december 2014 de toegekende uitkeringen ingevolge de WW en de ZW ingetrokken en de daaraan verbonden uitkeringsbedragen ter hoogte van in totaal € 15.209,01 teruggevorderd. Bij separaat besluit van 8 juni 2015 heeft verweerder het ZW-uitkeringsbedrag van € 8.346,24 bij eiseres ingevorderd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd.
4. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij wel degelijk in het kader van een privaatrechtelijke dienstbetrekking werkzaam is geweest en dat zij wel verzekerd is geweest voor de werknemersverzekeringswetten. Eiseres sluit niet uit dat de directeur/eigenaar van [X], [directeur], alles ontkent om zodoende zelf uit de problemen te blijven. Eiseres is voorts van mening dat inzage in de processen-verbaal noodzakelijk is om volledige beroepsgronden te kunnen aanvoeren.
5. Verweerder heeft bij brief van 19 november 2015 op verzoek van de rechtbank de processen-verbaal van verhoor van eiseres en de directeur/eigenaar van [X] [directeur] ingezonden.
6.1
Aan de orde is of verweerder eiseres terecht niet verzekerd heeft geacht voor de WW en de ZW omdat geen sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Voor de vraag of er sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is maatgevend of eiseres en [X] een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek hebben gesloten. Bij deze beoordeling moet, volgens rechtspraak van de Hoge Raad, acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Niet alleen dienen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stond, maar ook dient in aanmerking te worden genomen hoe partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven (zie ECLI:NL:HR:2012:BU8926 en ECLI:NL:HR:2011:BP3887).
6.2
Bij besluiten als hier aan de orde gaat het om belastende besluiten waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Die last om informatie te vergaren brengt in dit geval mee dat verweerder feiten moet aandragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat er geen sprake is geweest van een dienstbetrekking tussen eiseres en een werkgever.
Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiseres ten tijde van belang geen dienstbetrekking in de zin van de sociale verzekeringswetten heeft vervuld, dan ligt het op de weg van eiseres de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken.
6.3
Bij de vaststelling van feiten die van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van een dienstbetrekking, komt in beginsel een groot gewicht toe aan processen-verbaal met bevindingen van opsporingsambtenaren. Hetzelfde geldt op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) voor de eerste verklaring(en) die tegenover bevoegde opsporingsambtenaren zijn afgelegd (zie onder meer CRvB 1 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN0957).
7.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zorgvuldig en toereikend onderzoek heeft verricht. Dat toezending van de integrale processen-verbaal niet kon plaatsvinden in de bezwaarfase, maar pas in de beroepsfase doet aan de zorgvuldigheid van verweerders onderzoek niet af, nu in het frauderapport wel de zakelijke inhoud van de verklaringen is opgenomen. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de CRvB van 15 juli 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AQ4499.
7.2
De rechtbank stelt vast dat eiseres ten overstaan van de Uwv-opsporingsbeambte heeft verklaard dat zij niet voor [directeur], de directeur/eigenaar van [X] heeft gewerkt. In plaats daarvan heeft eiseres, zo heeft zij verklaard, voor haar nicht [administrateur] gewerkt en tot uiterlijk in 2013 onder meer schoonmaakwerkzaamheden verricht. [directeur] heeft verklaard dat voor hem geen vrouwen werkzaam zijn geweest en dat onder de arbeidsovereenkomst niet zijn handtekening staat. Ook heeft de Uwv-opsporingsbeambte vastgesteld dat de naam van eiseres niet voorkomt op de loonverzamelstaten van [X]. De rechtbank leidt uit deze verklaringen af dat eiseres nimmer persoonlijk in dienst van [X] werkzaam is geweest en dat sprake is van een gefingeerd dienstverband. Eiseres was daarom niet verzekerd ingevolge de werknemersverzekeringswetten. Eiseres is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd de onjuistheid van het standpunt van verweerder, dat zij niet verzekerd was, met tegenbewijs berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken. De stelling van eiseres ter zitting dat de verklaring van [directeur] niet betrouwbaar en/of geloofwaardig is, verwerpt de rechtbank, nu deze voorbij gaat aan hetgeen eiseres zelf heeft verklaard dat zij nimmer voor [X] werkzaam is geweest.
8. Uit hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres ten onrechte in aanmerking is gebracht voor uitkeringen ingevolge de WW en de ZW. Verweerder heeft dan ook met juistheid de aan eiseres toegekende uitkeringen ingetrokken en de daarmee verband houdende uitkeringsbedragen teruggevorderd. Van dringende redenen die voor verweerder aanleiding zouden moeten zijn om geheel of gedeeltelijk van herziening of terugvordering af te zien, is niet gebleken.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, rechter, in aanwezigheid van F.P. Krijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.