ECLI:NL:RBDHA:2015:15705

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2015
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
15 22447
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak van Ghanaese verzoeker tegen uitzetting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 december 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Ghanaese verzoeker die tegen zijn feitelijke uitzetting in bezwaar was gegaan. De verzoeker had op 18 december 2015 vernomen dat hij op 22 december 2015 zou worden uitgezet naar Accra, Ghana. Hij heeft hiertegen pro forma bezwaar ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet verwijderd zou worden gedurende de bezwaarprocedure. De voorzieningenrechter heeft op basis van de ingediende gronden en de reactie van de verweerder op het verzoek, op dezelfde dag mondeling uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De verzoeker voerde aan dat zijn bezwaar een redelijke kans van slagen had en dat hij de behandeling van zijn bezwaarschrift in Nederland wilde afwachten. Hij stelde dat er onduidelijkheid bestond over een eerder opgelegd inreisverbod en dat hij medische zorg nodig had, aangezien hij hartpatiënt was. De verweerder stelde echter dat het inreisverbod in rechte vaststond en dat de medische situatie van verzoeker geen belemmering voor uitzetting vormde.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de voorgenomen uitzetting in beginsel rechtmatig was, maar dat verzoeker inmiddels een asielaanvraag had ingediend. Op basis van artikel 3.1a van het Vreemdelingenbesluit, dat bepaalt dat uitzetting achterwege blijft totdat op de asielaanvraag is beslist, werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. De voorzieningenrechter verbood de verweerder om verzoeker uit te zetten zolang er geen beslissing was genomen op zijn asielaanvraag. Deze uitspraak werd gedaan zonder dat partijen waren uitgenodigd voor een mondelinge behandeling, omdat onverwijlde spoed dat vereiste.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/22447
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken op 21 december 2015 in de zaak tussen
[naam] , verzoeker,
gemachtigde: I.M. Hagg,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: J.E.J. ten Berg.

Procesverloop

Op 18 december 2015 heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat hij het voornemen heeft om hem op 22 december 2015 om 14.25 uur naar Accra in Ghana uit te zetten.
Op 18 december 2015 heet verzoeker pro forma bezwaar ingesteld tegen deze feitelijke uitzetting en de voorzieningenrechter verzocht hangende dat bezwaar een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het verweerder wordt verboden verzoeker gedurende de bezwaarprocedure uit Nederland te (doen) verwijderen. De gronden van het verzoek, alsmede de gronden van het bezwaar dateren van 21 december 2015.
Verweerder heeft op 21 december 2015 schriftelijk en telefonisch een reactie gegeven op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten en op 21 december 2015 mondeling uitspraak gedaan en heeft de griffier partijen direct daarna telefonisch het dictum meegedeeld.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In de belangenafweging speelt een centrale rol het oordeel van de voorzieningenrechter over de vraag of het bestreden besluit de toetsing aan het geschreven en ongeschreven recht kan doorstaan.
Ingevolge artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder dat partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen zijn geschaad. De voorzieningenrechter ziet daartoe aanleiding in dit geval.
Ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), wordt voor de mogelijkheid van het aanwenden van rechtsmiddelen overeenkomstig afdeling 2, hoofdstuk 7 van die wet met een beschikking gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig. De maatregel tot uitzetting is een dergelijke handeling.
2. Verzoeker heeft aangevoerd dat zijn bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en dat hem om die reden moet worden toegestaan de behandeling van het bezwaarschrift in Nederland af te wachten. Er is onduidelijkheid over het inreisverbod, welke op 15 juni 2015 aan verzoeker is opgelegd. Naar de mening van verzoeker heeft verweerder een toezegging gedaan om naast de opheffing van de bewaring ook het inreisverbod op te heffen. Van belang hierbij is dat verzoeker op 26 november 2015 om 15.00 uur een aanvraag heeft ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘familie/gezin’ en dat hij vervolgens later die dag in bewaring is gesteld. Nu het inreisverbod is komen te vervallen, was en is er sprake van rechtmatig verblijf. Verzoeker heeft verder een beroep gedaan op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Verzoeker heeft een relatie met een Nederlandse vrouw. Zijn partner is vanwege haar gevorderde leeftijd en haar medische problemen gebonden aan Nederland. Ook vanwege de medische situatie kan verzoeker niet worden uitgezet naar Ghana. Hij is hartpatiënt en behoeft medische zorg. Daarnaast is per 18 december 2015 de medische situatie veranderd en zal in het kader van artikel 64 van de Vw dit nader moeten worden uitgezocht. Verder is er (nog) geen fit-to-fly verklaring en staat niet vast dat een cardiologische verpleegkundige met verzoeker meereist.
Tenslotte heeft verzoeker aangegeven een eerste asielaanvraag in te willen dienen.
3. Verweerder heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat verzoeker kan worden uitzet. Het bezwaarschrift heeft geen redelijke kans van slagen. Verweerder heeft het inreisverbod van 15 juni 2015 nimmer ingetrokken en evenmin een toezegging hieromtrent gedaan. Het inreisverbod staat in rechte vast. Het beroep op artikel 8 van het EVRM kan evenmin slagen. Gelet op de tegenstrijdige verklaringen van verzoeker verweerder geen geloof aan het gestelde familieleven. De medische conditie van verzoeker staat evenmin aan uitzetting in de weg. Dit is in de artikel 64-procedure beoordeeld. Verweerder zal zich houden aan de door het Bureau Medische Advisering (BMA) gestelde reisvoorwaarden. Een verpleegkundige gaat met verzoeker mee op de vlucht.
Tenslotte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de asielwens van verzoeker enkel is ingegeven door frustratie van zijn uitzetting. Er is dan ook sprake van misbruik van recht, waardoor verweerder de aanvraag van verzoeker niet in behandeling neemt.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4. In geschil is of de voorgenomen uitzetting naar het land van herkomst, Ghana, onrechtmatig is.
5. De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat het inreisverbod in rechte vast staat. Vast staat dat verweerder op 15 juni 2015 aan verzoeker een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft opgelegd. Verzoeker heeft het beroep tegen dit inreisverbod ingetrokken. Dat er sprake is geweest van een toezegging van verweerder dat het inreisverbod zal worden ingetrokken, is niet aannemelijk gemaakt. De enkele omstandigheid dat verweerder niet heeft gereageerd op de brieven van de verzoeker, maakt niet dat het inreisverbod is ingetrokken. De grond kan niet slagen.
6. Het beroep op artikel 8 van het EVRM kan evenmin slagen. Verzoeker heeft op 26 november 2015 een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel ‘familie en gezin’, op welke aanvraag nog niet is beslist. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat verzoeker tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn gestelde partner mevrouw [naam]. Zo heeft verzoeker op 14 juni 2014 ten overstaan van de politie Amsterdam-Oost verklaard dat hij geen relatie heeft en dat hij door niemand wordt onderhouden. Op 15 juni 2015 verklaart verzoeker evenwel, in het kader van het opgelegde inreisverbod, dat hij een Ghanese vriendin heeft met wie hij samenwoont. De voorzieningenrechter is op grond hiervan van oordeel dat deze verklaringen afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van verzoeker en dat er geen sprake is van een beschermingswaardig gezinsleven. Het beroep op bescherming van het privéleven is niet nader onderbouwd en kan al om die reden niet slagen.
7. Met betrekking tot de medische situatie van verzoeker wordt het volgende overwogen. Op 13 juni 2014 heeft het BMA een advies uitgebracht over de medische situatie van verzoeker. Bij verzoeker is sprake van hartklachten, er is sprake van een verminderde pompfunctie van het hart en ritmeproblemen. De bloeddruk van verzoeker is te hoog. Het BMA komt tot de conclusie dat verzoeker zonder medische behandeling een decompensatie zal ontwikkelen met levensbedreigende gevolgen op korte termijn. Behandeling in Ghana is aanwezig. Verzoeker is voorts in staat te reizen met de gangbare vervoersmiddelen, als reisvoorwaarde wordt gesteld begeleiding door een cardiologisch geschoold deskundige. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, is geoordeeld dat verweerder van het BMA-advies heeft mogen uitgaan en dit advies aan zijn besluit ex artikel 64 van de Vw ten grondslag heeft mogen leggen. Verweerder heeft aangegeven dat aan de door het BMA gestelde reisvoorwaarde wordt voldaan, door de aanwezigheid van een verpleegkundige. Verweerder heeft bij verweerschrift de toezegging gedaan dat voor de vlucht een onderzoek zal plaatsvinden of verzoeker fit-to-fly is. Indien deze verklaring niet zal worden afgegeven, wordt verzoeker niet uitgezet, aldus verweerder.
8. De stelling van verzoeker dat sinds 18 december 2015 de medische situatie van verzoeker is gewijzigd en dat om die reden een nieuw advies van het BMA dient te worden gevraagd, wordt niet gevolgd. Nog daargelaten dat verzoeker deze stelling niet met stukken heeft onderbouwd, is sprake van een verhoging van de medicatie. Nu vaststaat dat deze medicatie aanwezig is in Ghana, kan vanwege de enkele verhoging van medicatie niet worden gesproken van een wezenlijke verslechtering van de medische situatie.
9. Gelet op het voorgaande is verweerder in beginsel bevoegd verzoeker uit te zetten naar zijn land van herkomst en is de voorgenomen uitzetting in beginsel rechtmatig.
10. Verzoeker heeft echter in het verzoek om een voorlopige voorziening aangegeven dat hij asiel wil aanvragen. Ten overstaan van de regievoerder heeft verzoeker dit op 21 december 2015 bevestigd. Ingevolge artikel 3.1a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) heeft het indienen van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot gevolg dat uitzetting achterwege blijft tot dat op de aanvraag is beslist. Van de uitzonderingen als bedoeld in het tweede lid van artikel 3.1a van het Vb is niet gebleken.
11. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er sprake is van een niet bestaande aanvraag, nu verzoeker uitsluitend een aanvraag heeft ingediend om zijn uitzetting te frustreren, en er dus sprake is van misbruik van recht. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag asiel bij verweerschrift is afgewezen wegens misbruik van recht.
Dit standpunt van verweerder kan niet slagen. De voorzieningenrechter merkt op dat de Vw niet de modaliteit van het niet in behandeling nemen van een aanvraag om internationale bescherming wegens misbruik van recht, kent. In een dergelijk geval, waarin verweerder de mening is toegedaan dat de aanvraag uitsluitend wordt gedaan teneinde de uitzetting of overdracht uit te stellen, bestaat ingevolge artikel 30b, eerste lid aanhef en onder f, van de Vw de mogelijkheid de aanvraag kennelijk ongegrond te verklaren. De Vw bevat een gesloten stelsel van afdoeningsmodaliteiten. Het door verweerder beoogde buiten behandeling laten, danwel afwijzen bij verweerschrift van de asielaanvraag wegens misbruik van recht is daarmee niet in overeenstemming.
12. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gelet op het voorgaande toegewezen in die zin dat verweerder verzoeker niet mag uitzetten zolang niet op zijn asielaanvraag is beslist. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten zolang geen beslissing is genomen op de asielaanvraag van verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Valk, griffier, op 21 december 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.