Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 30 maart 2015, met vier producties,
- de conclusie van antwoord, met één productie,
- het tussenvonnis van 1 juli 2015, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- de brief van de rechtbank van 28 augustus 2015,
- het proces-verbaal van comparitie van 10 september 2015 met de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
“Op uw verzoek om informatie en beantwoording van uw vragen willen wij onderstaande mededeling. U stelt de vraag vanaf wanneer dhr. [eiser] bij ondergetekenden in behandeling is.- Dhr [eiser] is sinds 1 mei 2012 in zorg bij het F-FACT-LVB van de forensische poli. (…)U stelt de vraag hoe de psychische klachten van de heer [eiser] zich openbaren.- Dhr. [eiser] betreft een alleenstaande, 49-jarige man van Surinaamse afkomst met een cognitieve beperking (schatting IQ tussen 70 en 89 op basis van verslaglegging psychodiagnostiek in 2011), narcistische persoonlijkheidsstoornis, alcoholonafhankelijkheid volledig in remissie, cocaïne afhankelijkheid volledig in remissie en sociale problematiek (problemen in financiën), werk, relaties). (…)Ontegenzeggelijk is dat de periode met seksueel misbruik een moeilijke periode in het leven van dhr [eiser] is geweest en deze zijn weerslag zal hebben gehad op het functioneren van dhr. [eiser] .(…)”De behandeling bij voormelde psycholoog is geëindigd.
“In situaties waarin sprake is van een beschuldiging van seksueel misbruik, kan het bewijs voor het misbruik veelal niet eenvoudig worden geleverd, omdat het woord van het slachtoffer tegenover het woord van de mogelijke dader staat en er overigens geen bewijs van misbruik is. Dit gegeven heeft ertoe geleid dat het college voor het opzicht het in 2011 door de heer [C] ingediende bezwaarschrift tegen de heer [gedaagde] , waarbij hij de heer [gedaagde] van seksueel misbruik beschuldigde, ongegrond heeft moeten verklaren. Thans is de situatie anders, nu er immers drie klagers zijn die de heer [gedaagde] van seksueel misbruik beschuldigen. De door de heren [eiser] en [D] afgelegde verklaringen met betrekking tot het seksueel misbruik door de heer [gedaagde] zijn in essentie identiek. Beiden hebben, in elkaars afwezigheid, beschreven op welke wijze het misbruik plaatsvond in de caravan in Epe. Daarbij zijn details met betrekking tot de wijze waarop het misbruik heeft plaatsgevonden naar voren gebracht die zodanige gelijkenis vertonen dat voldoende aannemelijk is dat het door de heren [eiser] en [D] gestelde misbruik heeft plaatsgevonden. Het college wijst in dit verband bijvoorbeeld op de verklaringen met betrekking tot de locatie waar het misbruik plaatsvond, de valse voorwendselen omtrent de aanwezigheid van de kinderen van de heer [gedaagde] en de beschrijving van de wijze waarop het misbruik heeft plaatsgevonden, welke verklaringen zodanige gelijkenis vertonen dat van toevallige overeenkomsten geen sprake kan zijn. Dat de verklaringen mogelijk niet op alle details overeenstemmen doet daaraan niet af. Tegenover de ontkenning van de heer [gedaagde] staan thans derhalve drie verklaringen, die de conclusie wettigen dat is komen vast te staan dat de heer [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van de klagers.Deze conclusie wordt mede gerechtvaardigd door de strafrechtelijke veroordelingen van de heer [gedaagde] . Zoals hij heeft erkend, is hij, in 1966 en 1973, derhalve mede in de periode waarin aannemelijk is dat het misbruik van klagers heeft plaatsgevonden, wegens seksueel misbruik strafrechtelijk veroordeeld. Dat de heer [gedaagde] het misbruik op advies van de politie maar heeft bekend omdat de aanklachten licht waren en dat er positieve verklaringen over hem zijn afgelegd in de periode waarin de veroordeling plaatsvond, zoals de heer [gedaagde] naar voren heeft gebracht, laat de veroordelingen onverlet. Het college acht het niet aannemelijk dat iemand, die tweemaal voor een feit als seksueel misbruik wordt veroordeeld, terwijl de feiten waarvan hij werd beschuldigd niet hebben plaatsgevonden, geen beroep tegen die veroordelingen instelt en deze accepteert. Het college acht dan ook een nader onderzoek van de verklaringen, zoals de heer [gedaagde] voorgesteld, niet noodzakelijk.
3.Het geschil
“ [eiser] gaat slapen. [eiser] schrikt wakker, omdat hij iets tegen zich aan voelde. Hij probeert het van zich af te duwen, het blijkt [gedaagde] te zijn die naakt was. [eiser] voelde de stijve penis van [gedaagde] tegen zich aan. Het lukt [eiser] om [gedaagde] van zich af te duwen. [gedaagde] geeft direct aan dat als [eiser] een ander zal vertellen over het voorval, hij zou zorgen dat [eiser] weer naar Suriname moest. [eiser] merkte dat er bloed aan zijn penis zat. [eiser] is gevlucht en heeft gerend tot het licht werd. [eiser] is met de trein naar huis gegaan en is beboet voor zwart rijden. Bij thuiskomst durfde hij zijn moeder niet te vertellen wat er aan de hand was.”[eiser] beroept zich op de beslissing van het College, op grond waarvan volgens hem vaststaat dat [gedaagde] onrechtmatig, want in strijd met de wet, jegens hem gehandeld heeft. [eiser] is niet in staat om te werken en is alles in zijn leven kwijtgeraakt door dit seksueel misbruik. Pas nadat zijn moeder in 2011 is overleden, heeft hij over het gebeurde durven spreken en is hij in behandeling gegaan bij een psycholoog.
4.De beoordeling
€ 2.920 (€ 78 aan griffierecht en € 2.842 aan salaris advocaat (2 punten x tarief V
€ 1.421)).